Voorbeeld 3

dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 40: het voeren van een wereldoorlog, en 43: verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de be-trokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.​

De Slag bij de Marne (1914):

In augustus 1914 viel Duitsland Frankrijk aan volgens het Plan Schlieffen: met een grote zwaai moesten de legers binnen zes weken Parijs omsingelen voordat de Russen aan het Oostfront klaar waren voor de strijd. Het hele Duitse aanvalsplan was gericht op een snelle bewegingsoorlog.

Maar het plan moest worden bijgesteld: de Russische mobilisatie verliep veel sneller dan de Duitsers verwachtten. Dus moesten er troepen aan de strijd in het westen worden verplaatst naar het oosten. Ook ontmoetten de Duitse legers bij hun doortocht in België meer tegen-stand dan verwacht.

Toch rukte het Duitse leger onverbiddelijk op richting Parijs. De Franse legers werden bij de verdediging bijgestaan door een Britse expeditiemacht. Tijdens het zij aan zij optrekken van de strijdgroepen was er een gat ontstaan tussen de Duitse legers. Door een gebrek aan informatie - de radio- en telefoonverbindingen waren nog gebrekkig - dacht de bevelhebber van het verst vooruitgeschoven leger dat de Britten al aan het terugtrekken waren. In plaats daarvan rukten Fransen en Britten juist op en vielen de Duitse invasiemacht aan in begin september, bij de rivier de Marne, niet ver van Parijs. Om de aanval te versterken werden in Parijs zelfs particuliere auto's en taxi's gevorderd om maar zoveel mogelijk Franse soldaten naar het strijdtoneel te verplaatsen. De directe bedreiging van de hoofdstad en de genomen maatregelen vormen een voorbeeld van hoe de burgerbevolking tijdens deze wereldoorlog bij de strijd werd betrokken.

het niemandsland tussen de linies

Bij deze Slag bij de Marne lukte het de verdedigers op het nippertje om de Duitse aanval te stoppen. De Duitse legers trokken zich uiteindelijk terug achter de rivier de Aisne. Maar de Fransen waren niet in staat het terugtrekkende leger snel genoeg te achtervolgen en over de grens te verjagen: de problemen met het vervoer en de organisatie waren te groot. Hierdoor kreeg het Duitse leger tijd om zich in te graven op Frans gebied. Het Duitse aanvalsleger verschanste zich in een steeds verder uitgebreid netwerk van loopgraven en ondergrondse versterkingen, achter de linies gesteund door zware artillerie. Ook de Franse en Britse legers tegenover hen groeven zich in. De "Blitzkrieg" veranderde zo in een "Sitzkrieg", en het niemandsland tussen de linies veranderde door de heen en weer golvende strijd in een maanlandschap van door granaten omgewoelde grond en kapotgeschoten bomen. Dorpen veranderden in ruïnes en de bevolking moest maar een goed heenkomen zoeken. De Eerste Wereldoorlog was ook in dit opzicht een totale oorlog.

Na de Slag aan de Marne ontstond het beeld van een uitzichtloze oorlog aan beide zijden. Toch gingen de aanvallen op de loopgraven steeds maar door, simpelweg omdat er geen alternatief was.