Duitsland bestond lange tijd uit een groot aantal kleine staatjes, met Pruisen als sterkste macht. Frankrijk was echter de toonaangevende macht op het vasteland van Europa. De veroveringen van Napoleon maakten dat pijnlijk duidelijk en zorgden ervoor dat veel Duitsers gingen verlangen naar nationale eenheid. Zij voelden zich één volk en verlangden naar een eigen natiestaat. Eén machtig Duitsland zou beter in staat zijn zich te verdedigen en een sterke rol te spelen in Europa. Door de succesvolle Duitse industralisatie tijdens de negentiende eeuw begonnen de krachtsverhoudingen echter te veranderen. Pruisen, nam de leiding in het nationalistische streven naar eenheid en het veroveren van een machtspositie in Europa. De Pruisische regeringsleider Bismarck kreeg alle Duitse staten mee in een oorlog tegen de gemeenschappelijke vijand Frankrijk. De samenwerkende Duitse staten wonnen deze Frans-Duitse oorlog 1870-1871. Frankrijk werd snel en vernederend verslagen. De Duitse staten riepen daarna in het machtscentrum van de vijand, in de Spiegelzaal van Versailles, koning Wilhelm van Pruisen uit tot hun eerste keizer van het verenigde Duitse keizerrijk: Wilhelm I.
In één klap was het machtsevenwicht in Europa helemaal verstoord. De grote staten die destijds de kaart van Europa na Napoleon opnieuw hadden getekend, schrokken daar natuurlijk van. Hoe zou deze nieuwe Europese grootmacht zich gaan gedragen?
Daar kwam nog bij dat het nieuwe Duitse keizerrijk zich ook in snel tempo tot een economische grootmacht ontwikkelde. De industrialisatie was er een groot succes en de Duitse bevolking groeide snel dankzij de stijgende welvaart. Nog meer reden voor de buurlanden om zich bedreigd te voelen.
Rijkskanselier (eerste minister) Bismarck was zich heel goed bewust van de dreiging die uitging van het door hem gevormde grote, sterke Duitse keizerrijk. Hij begreep ook dat Frankrijk nooit een vriend zou worden na de vernederingen van de oorlog. Daarom deed hij alles om de andere grote staten niet tot vijand te maken. Hij wilde bijvoorbeeld geen kolonies veroveren in Afrika: daarmee zou hij de bestaande koloniale machten op de tenen trappen. Met het grote aangrenzende Rusland sloot hij een alliantie (verbond) met als afspraak dat beide landen elkaar niet zouden aanvallen. Bismarcks alliantiepolitiek was erop gericht de andere Europese landen gerust te stellen en Duitsland in de rug te dekken, als er vroeg of laat opnieuw een oorlog met Frankrijk zou losbarsten.
Maar in 1888 veranderde alles, toen Wilhelm II zijn vader opvolgde als keizer. Wilhelm wilde een moderne keizer zijn en een nieuwe, agressieve buitenlandse politiek beginnen om Duitsland de plaats in de wereld te geven die het volgens hem verdiende. Bismarck werd ontslagen, de allantie met Rusland werd niet verlengd. Wilhelms Weltpolitik betekende dat hij wèl kolonies wilde stichten in Afrika. Dit streven naar meer kolonies wordt modern imperialisme genoemd: het was gericht op het verwerven van grondstoffen en afzetgebieden voor de groeiende industrie. De andere koloniale machten in Afrika, Frankrijk en Groot-Brittannië, verzetten zich fel tegen Wilhelms plannen en er kwam dan ook weinig van terecht.
Maar Wilhelms regering gaf niet op. Nu ging Duitsland zich op Oost-Europa richten. Daar probeerde het macht en invloed te krijgen in de zwakke en chaotische Balkanlanden.
Ook begon de Duitse regering met een enorm bouwprogramma voor moderne zware oorlogsschepen. De stemming in Duitsland werd intussen steeds nationalistischer. Nationalisten en industriëlen steunden het vlootbouwprogramma enthousiast en in 1898 werd de Vlootwet aangenomen die voorzag in de snelle opbouw van een ongekend sterke oorlogsvloot. Dit alles tot grote schrik van Groot-Brittannië, dat voor de bescherming van zijn vele kolonies overzee afhankelijk was van militair overwicht op zee, een overwicht dat nu ernstig werd bedreigd door de Duitse vlootbouw. Zo brak er een peperdure wapenwedloop uit tussen beide landen en de sfeer werd grimmiger. De Weltpolitik bracht het machtsevenwicht ernstig in gevaar.
Maar ook in andere landen groeiden het nationalisme en het militarisme. Door alle nieuwe uitvindingen en techniek raakten steeds meer regeringen ervan overtuigd dat ze een oorlog zouden kunnen winnen. Oorlog werd door nationalisten niet als een probleem gezien, maar juist als een oplossing van conflicten. Landen gingen zich niet alleen bewapenen, maar ook bondgenootschappen vormen om samen sterk te staan. Daarbij verplichtten ze zich om mee te gaan vechten als een bondgenoot werd aangevallen. Zo kwamen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (de Centralen) te staan tegenover Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland (de Triple Entente, later: Geallieerden). Een explosieve situatie ontstond, waarin ook een klein conflict grote gevolgen kon krijgen.
In augustus 1914 kwam dat kleine conflict er, in de vorm van een aanslag in Sarajevo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije. De moordenaar hoorde bij een groep nationalisten die aansluiting wensten bij Servië, een klein Balkanland dat met Rusland bevriend was. Oostenrijk-Hongarije beschuldigde Servië van betrokkenheid bij de moordaanslag en lokte bewust een oorlog uit en wist zich gesteund door bondgenoot Duitsland. Maar nu kwam Rusland in beweging - gevolgd door zijn bondgenoten Frankrijk en Groot-Brittannië. De Eerste Wereldoorlog was een feit. Overal werden enorme legers gemobiliseerd. Velen verwachtten een snelle, moderne oorlog dankzij de nieuwe technologie. Het tegendeel kwam uit. Het oorspronkelijke Duitse oorlogsplan, een snelle omsingeling van Parijs, was onmogelijk doordat Rusland in het oosten veel sneller kon mobiliseren dan verwacht, dankzij de Franse investeringen in een modern spoorwegennet. De Duitse legers moesten zich nu verdelen. In Frankrijk en België was de Duitse aanval daardoor net niet sterk genoeg. Franse en Engelse legers wisten de opmars te stuiten vlak vóór Parijs en de soldaten groeven zich in, in kilometerslange loopgravenstelsels. De oorlog in het Westen zat al gauw muurvast. De moderne zware kanonnen en andere wapens stichtten maand na maand dood en verderf, maar nergens lukte het een beslissende doorbraak te forceren.
Aan het thuisfront moesten vrouwen het dagelijkse werk overnemen en de wapenindustrie draaiend houden. De bevolkingen leden zwaar onder tekorten en verliezen. Het was dus geen oorlog van legers alleen, maar een totale oorlog waarbij de hele bevolking werd betrokken door de oorlogseconomie, door tekorten en schaarste als gevolg van de stokkende handel en door de grote verliezen. In Groot-Brittannië werd de dienstplicht ingevoerd. Regeringen probeerde met propaganda de moed erin te houden en de vijand zwart af te schilderen. De oorlog was ook een economische uitputtingsslag door de massale inzet van mensen en wapens.
De VS, aanvankelijk neutraal, werden in de oorlog betrokken toen Duitsland zijn toevlucht zocht tot de onbeperkte duikbootoorlog om de stroom van Amerikaanse wapens naar de Geallieerden te stuiten. Met de komst van de vers geoefende Amerikaanse legers leek het lot van het uitgeputte Duitsland beslist. Onder de Duitse bevolking groeide verzet tegen de massale slachtingen en grote tekorten. Matrozen weigerden zich op te offeren voor een laatste zinloze strijd en begonnen een opstand die oversloeg naar andere steden. Naar voorbeeld van Rusland, waar een communistische opstand was uitgebroken, brak nu ook in Berlijn een revolutie uit in november 1918. De chaos was compleet en om erger te voorkomen dwongen leger en regering keizer Wilhelm II om af te treden. Sociaal-democraten die geen revolutie wilden, riepen met steun van het leger op 9 november 1918 de republiek uit. Met deze regering wilden de VS wel onderhandelen over een wapenstilstand, die op 11 november 1918 werd gesloten. De oorlog was eindelijk voorbij, ten koste van miljoenen doden en onvoorstelbare schade. Zou de vrede kunnen worden hersteld?