Bij persoonlijke voornaamwoorden horen bezittelijke voornaamwoorden.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn: ik, jij, hij/zij, wij, jullie en zij.
Bezittelijke voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig als niet-zelfstandig voorkomen.
Voorbeeld:
Ik heb een fiets. (ik = persoonlijk voornaamwoord)
Het is mijn fiets. (mijn = bezittelijk voornaamwoord).
Maak de volgende oefening.
Hier oefen je het niet-zelfstandig gebruik van het bezittelijk voornaamwoord.