Stap 3: Koppelwerkwoord

Lees de volgende zinnen:

  1. Hij is mijn beste vriend.
    Hij / mijn beste vriend: de twee onderstreepte stukken gaan over dezelfde persoon.
  2. De nieuwe buurman lijkt me een aardige kerel.
    De nieuwe buurman / een aardige kerel: de twee onderstreepte stukken gaan weer over dezelfde persoon.


In zulke zinnen wordt steeds een koppelwerkwoord gebruikt.
Zin 1: is - komt van het werkwoord zijn.
Zin 2: lijkt - komt van het werkwoord lijken.

Koppelwerkwoorden heten niet voor niets zo.
Ze koppelen twee zinsdelen aan elkaar die op dezelfde persoon slaan, of op een persoon en een eigenschap.

In stap 2 heb je het lijstje met koppelwerkwoorden gezien.
De bekendste koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Maak hieronder de oefening om te kijken of je het snapt.