Het ASE model

Het ASE model wordt nader omschreven vanaf bladzijde 21 in je boek. De afkorting staat voor:

A= Attitude (houding)

S= Sociale invloed

E= Eigen effectiviteit

De intentie om bepaald gedrag te gaan vertonen, hebben we alleen als we zelf positief tegen het gedrag aankijken (attitude). Daarnaast is het belangrijk dat de sociale omgeving ons steunt in hoe we ons gedragen (sociale invloed), maar ook of we denken dat we het gedrag zouden kúnnen vertonen (eigen-effectiviteit). Een gebrek aan vaardigheden of de aanwezigheid van drempels (barrières) kunnen gedragsverandering juist verhinderen.

 

Positieve attitude

Om de intentie tot gedrag te hebben, moeten we allereerst een ‘positieve attitude hebben ten aanzien van dat gedrag’. Met andere woorden, wat vind ik van sporten? En, wat vind ik ervan om vanaf nu meer te gaan bewegen? We kijken dan altijd naar wat dit gedrag ons zou kunnen opleveren (bewegen maakt mijn hoofd zo lekker leeg; ik wil mijn kind het goede voorbeeld geven). Ook kijken we naar de nadelen die het gedrag voor ons zou kunnen hebben (ik vind sport helemaal niet leuk; ik heb een grote kans op blessures). Als sporten ons genoeg oplevert en we geen al te grote bezwaren zien, dan hebben we een zogenaamde ‘positieve attitude’ ten aanzien van sporten. De kans dat we ons dan voornemen om daadwerkelijk te gaan sporten is dan ook groter.

Sociale invloed

Hoe we zelf tegen gedrag aankijken (attitude) is belangrijk, maar de mening van anderen speelt ook een rol. De verwachtingen van anderen zorgen dat we ons gedrag aanpassen. Het gaat hier altijd om voor ons belangrijke personen in de sociale omgeving, zoals familie en vrienden, maar ook docenten en trainers. De sociale omgeving oefent op verschillende manieren invloed op ons uit, bijvoorbeeld door letterlijk verwachtingen uit te spreken of zelfs door regels op te stellen. Maar invloed uitoefenen kan ook door een bepaald gedrag duidelijk te steunen of af te keuren, of door zelf het goede voorbeeld te geven. Als de sociale omgeving achter het gedrag staat, is de kans dus groter dat we ons ook zo willen gaan gedragen.

Groepsdruk

Hoe groot deze sociale invloed is, kan voor iedereen in elke situatie anders zijn, maar er zijn ook wel algemeenheden. Zo zal voor een heel jong kind de invloed van de ouders heel groot zijn, maar voor een puber is hun mening soms juist reden om het tegenovergestelde te doen. Voor een puber zijn ook vrienden een belangrijk onderdeel van de sociale omgeving. De term groepsdruk wordt in dat kader vaak genoemd. Maar groepsdruk (kuddegedrag) is iets van alle leeftijden. Er zijn tal van sociale experimenten die laten zien dat de sociale omgeving invloed op ons uitoefent zonder dat we daar zelf bij stilstaan. Ook een groep onbekenden kan dan je gedrag beïnvloeden. Dit kan best extreem zijn, zoals onderstaand filmpje laat zien. Rolmodellen worden vaak ingezet voor gedragsbeïnvloeding, maar het is wel van belang de juiste persoon voor deze functie te kiezen.

Geloof in eigen kunnen

Tot slot moeten we ook genoeg ‘eigen-effectiviteit’ hebben. Dit betekent dat we onszelf in staat moeten achten het gedrag uit te voeren. Hier gaat het niet om wat we daadwerkelijk kunnen (waar het bij ‘vaardigheden en barrières’ wel om ging), maar om wat we denken te kunnen. Die twee zijn in de praktijk lang niet altijd hetzelfde. Eigen-effectiviteit kan hem zitten in zelfvertrouwen (het lukt me vast wel/niet om een uur lang te sporten in de sportschool), maar ook in praktische aspecten (ik heb wel/geen tijd, want ik moet werken en daarna voor de kinderen zorgen, ik heb wel/geen geld voor lidmaatschap of een abonnement). Als we geloven in ons eigen kunnen, en dus voldoende eigen-effectiviteit hebben, is de kans groter dat we de intentie hebben om ons op een bepaalde manier te gedragen.

 

https://www.allesoversport.nl/artikel/ase-model-van-attitude-sociale-invloed-en-eigen-effectiviteit-naar-intentie-tot-gedrag/