Inleiding
Ieder mens heeft bloed van een bepaalde bloedgroep; de vier belangrijkste bloedgroepen zijn A, B, AB en O. Bloedgroepen zijn erfelijk. Ergens in het DNA bevindt zich een gen dat de bloedgroep bepaalt. Welke bloedgroep iemand heeft hangt dus af van welke bloedgroep zijn of haar ouders hebben.
Bloedfactoren
Rode bloedlichaampjes worden door het rode beenmerg gemaakt. Rondom de rode bloedlichaampjes zit een celmembraan.
Het celmembraan bevat verschillende stoffen.
De stoffen (
antigenen of
bloedfactoren) zijn per bloedgroep verschillend.
Bloedgroep A bevat bloedfactor A in het celmembraan.
Bloedgroep B, bevat bloedfactor B in het celmembraan.
Bloedgroep AB en bloedgroep O bevatten geen bloedfactoren in het celmembraan.
Antistoffen
Bij ieder mens bevat het bloedplasma de antistoffen tegen de bloedfactoren die niet op de rode bloedcellen voorkomen.
Met antistoffen worden vreemde cellen, bacteriƫn en virussen uitgeschakeld.
- Iemand met bloedgroep A, heeft antistoffen B.
- Iemand met bloedgroep B, heeft antistoffen A.
- Iemand met bloedgroep AB, heeft geen antistoffen.
- Iemand met bloedgroep O heeft zowel antistoffen A als antistoffen B.
Bloedgroep aantonen
Je kunt een bloedgroep bepalen door bloed te mengen met antistoffen.
- Meng je het bloed van bloedgroep A met antistof A dan gaat het bloed klonteren.
- Meng je het bloed van bloedgroep A met antistof B dan is er geen reactie.
- Meng je het bloed van bloedgroep B met antistof B dan gaat het bloed klonteren.
- Meng je het bloed van bloedgroep B met antistof A dan is er geen reactie.