1. Zet de hoeveelheid mL HCl om naar Liter.
2. Deel dit getal door 0,1
3. Je weet nu hoeveel mol HCl er is toegevoegd. Deze hoeveelheid is toegevoegd aan een overmaat OH-.
HCl --> H+ + Cl-
De H+ reageert met OH- in de verhouding 1:1
H+(aq) + OH-(aq) --> H2O(l)
Dus het aantal mol OH- (overmaat) is hetzelfde als je aantal mol H+.
4. In het begin hebben we 25 mL OH- van 0,1 mol/L toegevoegd. Dit is je overmaat. Hoeveel mol is dit?
5. Het aantal mol OH- dat gereageerd heeft, is het aantal wat je in het begin aanwezig had - aantal dat in overmaat was
6. Via onderstaande reactie kun je nu ook uitrekenen hoeveel mol NH3 er in het bloed aanwezig was:
NH4+(aq) + OH-(aq) --> H2O(l) + NH3(g)
7. We hebben 25 mL uit een maatkolf van 250 mL genomen. Dit is dus een verdunning van 10. Hoeveel mol ammoniak is er dus oorspronkelijk in je mengsel aanwezig geweest?
8. Hoeveel stikstikatomen zitten er in 1 molecuul ammoniak? Bereken nu het aantal mol stikstof in je bloed.
9. Zet je aantal mol stikstof om naar gram (mbv molmassa)
10. Eiwitten bestaan voor 16 massapercentage uit stikstof. Hoeveel milligram eiwit zat er in het bloed?
Vul je antwoorden in op het volgende Google-formulier
Google Formulier Practicum
Dit is de link naar het Google Formulier waarin jullie de antwoorden van de practicum-opdrachten kunnen invullen.