6. Sociale zekerheid & participatiesamenleving

Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
Nederlandse stelsel van sociale zekerheid bestaat uit allerlei regelingen waarop je kunt terugvallen als je te weinig inkomen hebt om van rond te komen of als je verzorging nodig hebt. Er zijn twee soorten regelingen: je hebt sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.

Een sociale verzekering is geen gewone verzekering
Een sociale verzekering is iets heel anders dan bijvoorbeeld een reisverzekering, een bromfietsverzekeringen of een brandverzekering. Dat soort verzekeringen sluit je zelf af. Je betaalt premie aan de verzekeringsmaatschappij en alles wordt vastgelegd in een verzekeringspolis. Als je een hoog risico moet verzekeren, dan betaal je veel premie.

Anders ligt het bij sociale verzekeringen. Die zijn wettelijk vastgelegd en de premie is niet gebaseerd op het risico maar op de hoogte van het inkomen.

Er zijn twee soorten sociale verzekeringen:

  1. Volksverzekeringen
  2. Werknemersverzekeringen

Volksverzekeringen gelden voor iedereen, dat wil zeggen alle inwoners van Nederland. Werknemersverzekeringen zijn er voor iedereen die in Nederland in loondienst werkt. Zowel de werkgever als de werknemer betaalt hiervoor premie. Als je in loondienst bent wordt het van je loon ingehouden.

Het verschil
Sociale voorzieningen zijn meestal aanvullend op sociale verzekeringen. Als je niet of niet voldoende kunt terugvallen op een sociale verzekering, dan komt de sociale voorziening te hulp.

Bron 1.

 

William Beveridge

Opbouw van sociale zekerheid in Nederland
Al voor de Tweede Wereldoorlog werd er in Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten gesproken over sociale zekerheid. In 1942 maakte de Engelse econoom Sir William Beveridge plannen voor een systeem van sociale zekerheid in Engeland.

Na de Tweede Wereldoorlog waren ook in Nederland de geesten rijp voor maatregelen die burgers sociale zekerheid moest bieden. De herinneringen aan de ellende tijdens de crisis in de jaren '30 waren nog vers.

De Nederlandse regering begon niet helemaal bij nul. Er waren al enkele werknemersverzekeringen zoals de Ongevallenwet uit 1921. Volgens die wet kregen werknemers een uitkering als ze uitgeschakeld werden door een bedrijfsongeval. Wel waren er uitzonderingen. Land- en tuinbouwbedrijven, zeevaartbedrijven en bedrijven die zich met zeevisserij bezig hielden, vielen niet onder deze wet.

In 1941 was de Kinderbijslagwet voor Loontrekkenden in werking getreden. Volgens die wet kregen mensen in loondienst recht op kinderbijslag vanaf hun derde kind. Hadden ze één of twee kinderen dan hadden ze geen recht op kinderbijslag.

Volksverzekeringen waren er nog niet. De eerste volksverzekering werd in 1957 ingevoerd toen de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot stand kwam. Daarna kwamen ook andere volksverzekeringen.

Verder zijn oude wetten voor sociale verzekeringen vervangen door nieuwe. In 1967 bijvoorbeeld maakte de Ongevallenwet plaats voor de Wet Arbeidsongeschikt (WAO) en die is inmiddels herdoopt tot Wet Inkomen en Arbeid (WIA).

Minder uitgaven voor sociale zekerheid?
In de eerste helft van de tachtiger jaren ging het slecht met de Nederlandse economie. De economische crisis van toen veroorzaakte een forse werkloosheid. De uitgaven van de overheid liepen snel op en door de crisis namen de inkomsten sterk af. Er kwam veel minder binnen aan belastingsgeld en premies. De toenmalige regering onder leiding van premier Lubbers vond het nodig om stevig te bezuinigen op de overheidsuitgaven en dus ook op de sociale zekerheid.

Ook daarna stond het stelsel van sociale zekerheid ter discussie. Zeker toen in 2009 de Nederlandse economie het opnieuw zwaar te verduren kreeg en de werkloosheid weer toenam.

Verschillende partijen in de Tweede Kamer willen het stelsel aanpassen. Anderen willen het onveranderd laten. Vakbonden zijn bang dat Nederland een sociale woestijn wordt.

Bron 2.

 

Wat wil de overheid?
Inmiddels zijn er al heel wat veranderingen doorgevoerd. De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 67, veranderingen in de werkloosheidwet staan op stapel, de Algemene Bijstandswet en de Wajong gaan samen op in de nieuwe Participatiewet. En daarbij zal het vast niet blijven.

Maar de veranderingen in ons sociale stelsel worden niet alleen ingegeven door de noodzaak om te bezuinigen. Blijkbaar zijn we ook anders gaan denken over de taakverdeling tussen overheid en burgers. De overheid treedt steeds verder terug en laat meer en meer over aan de burgers zelf of aan 'de markt'.

Bron 3.

 

Wat is de participatiesamenleving?
In zijn eerste Troonrede (17 september 2013) gebruikte koning Willem-Alexander tweemaal het woord 'participatiesamenleving'. Alle kranten schreven erover en het Genootschap Onze Taal riep het woord promt uit tot hét woord van het jaar 2013.

Taalkundigen hadden meteen veel commentaar. Zij zeggen dat met 'participatiesamenleving' je eigenlijk twee keer hetzelfde zegt:
Participatie = deelneming aan het maatschappelijk leven
Samenleving = het geheel van met elkaar samenlevende mensen

Zowel in binnen- als buitenland zag men de door de koning uitgesproken rede als een afscheid van de verzorgingsstaat. De kop van de Volkskrant was: "De verzorgingsstaat is dood. Leve de participatiemaatschappij". En de New Zealand Herald kopte: "Dutch king: say goodbye to welfare state" (Nederlandse koning: zeg maar dag tegen de verzorgingsmaatschappij).

Maar de participatiesamenleving is niet nieuw. In 1991 gebruikte de toenmalige minister Wim Kok voor het eerst het woord 'participatiesamenleving' bij een partijcongres. Letterlijk zei hij; "We zitten nu in een overgangsfase: van een verzorgingsstaat naar een werkzame, naar een participatiesamenleving."

In 2005 gebruikte de toenmalige premier Jan Peter Balkenende ook de term 'participatiesamenleving' bij een lezing voor werkgevers.

Maar wat bedoelen politici nu eigenlijk met de participatiesamenleving en wat is het verschil tussen de participatiesamenleving en de verzorgingsmaatschappij.

Van een verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving
In een verzoringsstaat is de staat verantwoordelijk voor het welzijn van zijn burgers. De staat zorgt voor de gezondheidszorg, het onderwijs, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Om deze zaken te kunnen betalen, heft de overheid sociale premies (belastingen voor volksverzekeringen die op je salaris worden ingehouden).

In een participatiesamenleving stoot de regering (een deel van) haar verantwoordelijkheden op het gebied van zorg en sociale zekerheid af. Gemeenten of de burgers zelf worden nu verantwoordelijk voor hun welzijn.

Bron 4.

 

Stel: je bent slecht ter been. Je slaapkamer is op de bovenverdieping en je kunt de trap bijna niet meer op. Als er niets gebeurt, beland je in een verzorgingshuis. Om dit te voorkomen is de aanschaf van een traplift een oplossing.

In de verzorgingsstaat betaalt de overheid de aanschaf van een traplift. In een participatiesamenleving gaat de rekening naar de gemeente. Die kan beter beoordelen of je een traplift echt nodig hebt. Bovendien bekijkt de gemeente eerst hoeveel geld je zelf hebt om (een deel van) de aanschaf van een traplift te kunnen betalen.

 

In de verzorgingsstaat betaalt de overheid de huishoudelijke hulp die een gehandicapte of oudere nodig heeft. In een participatiesamenleving wordt er eerst gekeken of een familielid of buurman de gehandicapte of oudere kan helpen. Ook wordt eerst bekken of de gehandicapte of oudere de thuishulp zelf kan betalen of niet. De gemeente wil alleen (een deel van) de thuishulp betalen als mensen de hulp echt nodig hebben en niet zelf kunnen betalen.

 

 

Uit de Troonrede
De ministers schrijven samen de Troonrede, waarin ze hun plannen voor volgend jaar bekend maken. Koning Willem-Alexander leest de Troonrede namens de regering voor. Dit is wat hij zei:

"Het is onmiskendbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving."

Bron 5.

De koning geeft vier voorbeelden over onderwerpen die passen bij een participatiesamenleving:

  1. "Ten eerste heeft de regering u onlangs een voorstel gedaan voor een nieuw stelsel van jeugdzorg met ingang van 2015. Kinderen moeten veilig opgroeien en hun talenten kunnen ontwikkelen, om later naar vermogen te participeren in de samenleving. Het nieuwe stelsel brengt de jeugdzorg via de gemeenten dicht bij het kind. Juist gemeenten zijn in staat om op basis van de specifieke situatie van het kind dat hulp nodig heeft, maatwerk te leveren in samenspraak met andere domeinen, zoals wonen, onderwijs, veiligheid en sport."
  2. "Ten tweede komt de regering in het komende parlementaire jaar met een voorstel om de langdurige zorg grondig te hervormen. Dat is nodig omdat de uitgaven daarvoor explosief blijven stijgen. Die bedragen nu al 2200 euro per Nederlander per jaar. Lichtere vormen van langdurige zorg worden straks uitgevoerd door gemeenten, die beter kunnen beoordelen of een traplift of taxivergoeding noodzakelijk is. Vergoeding van huishoudelijke hulp blijft beschikbaar voor mensen die deze hulp echt nodig hebben en niet zelf kunnen betalen."
  3. "Ten derde gaan gemeenten samen met sociale partners werkbedrijven oprichten om mensen in de bijstand of met een arbeidsbeperking te helpen bij het vinden van een baan."
  4. "In aansluiting hierop worden ook de Werkloosheidwet (WW) en het ontslagrecht gemoderniseerd. De WW krijft een meer activerend karakter. Sociale partners nemen het voortouw bij begeleiding van werk naar werk, bijvoorbeeld via scholing. De regering beperkt het publiek gefinancierde deel van de WW tot 24 maanden."