De samenleving, wat is dat eigenlijk? Kort gezegd: 'Alle mensen samen en hoe ze met elkaar omgaan'. Een ander woord voor samenleving is: Maatschappij. |
De samenleving in West-Europa is sinds 1750 erg veranderd. In de periode voor 1750 leefden de meeste mensen van de landbouw en de handel. Ook was er in deze tijd veel sprake van huisnijverheid. Door de industrialisatie zie je in de samenleving nieuwe bevolkingsgroepen ontstaan. Fabrieksdirecteuren krijgen een belangrijke rol, terwijl in de financiële wereld vooral de bankeigenaren, een belangrijke machtspositie in gaan nemen. Aan de andere kant zie je in de fabriekseigenaren een nieuwe bevolkingsgroep ontstaan.
Wat was ook al weer industrialisatie?
De snelle omwenteling (revolutie) van het met de hand produceren naar machinaal produceren van goederen. Er komen dan steeds meer fabrieken waar de mensen werk vinden. Steden gaan dan sterk groeken (zie urbanisatie).
Urbanisatie is de trek van mensen vanaf het platteland naar de stad. De eerste fase was in de 19e eeuw, de tweede fase vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen er in de steden veel werk te verdelen was. Een ander woord voor urbanisatie is verstedelijking.
Een van de leerdoelen is dat je de samenhang tussen industrialisatie en urbanisatie kunt uitleggen. Doordat er meer fabrieken kwamen en die fabrieken vestigden zich in de steden (want daar woonden de meeste mensen), gingen er steeds meer mensen in de steden wonen.
Vroeger werkten de mensen op het platteland. Er was toen een agrarische samenleving. Door de industrialisatie werden er machines uitgevonden die het werk op het land vereenvoudigden. DIt had tot gevolg dat er minder werk kwam op het platteland. Het voedsel werd beter en betaalbaar waardoor Nederlanders langer leefden. Het gevolg van deze bevolkingsgroei was dat er meer en meer voedsel nodig was, in de landbouw moest men wel gebruik gaan maken van machines om zo meer te kunnen produceren. Het werk in de steden nam toe omdat er steeds meer fabrieken kwamen. Om die reden verhuisden veel mensen naar de steden. Door de verstedelijking groeide bijvoorbeeld Rotterdam in de tweede helft van de 19e eeuw van 90.000 tot 325.000 inwoners.
In de onderstaande tabel geven de getallen aan hoeveel procent van de bevolking werkzaam was per sector (landbouw, industrie, diensten). In de bovenste horizontale rij zie je de jaartallen.
Bron: Vijf eeuwen opvoeden in Nederland |
De situatie in de fabrieken was vreselijk voor de arbeiders. Het was zwaar voor het lichaam, zwaar voor de geest, je kreeg weinig loon en er gebeurden veel ongelukken. De ontevredenheid onder de werknemers was dus groot, maar bijna allemaal waren ze te bang om er wat van te zeggen. Wie dat deed raakte misschien wel zijn baan kwijt. Dan was je nog verder van huis!
Een voorbeeld van iemand die wél durfde te protesteren was de Engelsman Ned Ludd. Voordat de industriële revolutie in Nederland op gang kwam, was deze in het Verenigd Koninkrijk al een tijd bezig. Ned Ludd was erg populair in de tijd dat hij protesteerde tegen de arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Wanneer machines kapot gingen, werd de roddel verspreid dat Ned Ludd langs was geweest. Hij had veel aanhangers die luddieten werden genoemd. Al deze arbeiders vernielden machines. Soms werd het Engelse leger ingezet om de wacht te houden en luddieten te bestrijden. Vernieling en sabotage werden zwaar gestraft. Ned Ludd, die door veel arbeiders als held werd beschouwd, werd uiteindelijk in 1830 aan de galg opgehangen.
Slechte woonomstandigheden
De arbeiders woonden dicht op elkaar, in kleine, vochtige ruimtes zonder water of riolering. Hierdoor werden ouders of kinderen gemakkelijk ziek. En als vader of moeder ziek werd, dan was er pas echt een probleem: niet werken betekende geen inkomen en dus nog minder eten en zeker geen geld voor een dokter of voor medicijnen.
Krottenwijken
Doordat veel mensen het platteland verlieten, verdubbelde tussen 1875 en 1900 het aantal mensen dat in de steden woonde. Voor die mensen was te weinig woonruimte beschikbaar. Veel nieuwkomers kwamen terecht in vochtige kelders of in huurkazernes: smalle, hoge woningen in nauwe straten. Sommige gezinnen leefden, kookten, wasten en sliepen in één kamer. De emeste van deze huizen zouden tegenwoordig onbewoonbaar verklaard worden. Meestal deelde de hele straat een openbaar toilet. De straten waren ook erg smerig. Vuilnis werd gewoon op straat gegooid, er werd nooit schoongemaakt. In arbeiderswijken braken dan ook vaak besmettelijke ziektes uit, zoals tyfus en cholera. Vóór de verstedelijking woonden de armen verspreid door het land. Ze konden bij tegenslagen zoals werkloosheid geholpen worden door hun familieleden die in de buurt woonden. Dat kon nu niet meer. Omdat niet iedere nieuwe stadsbewoner direct een baan vond, klopten vele van hen aan bij de armenzorg.