Lees nu de onderstaande theorie goed door!
Als test krijg je 25 werkwoorden. In totaal moet je er minimaal 21 goed schrijven, je mag dus maximaal 4 fouten maken. Dat is niet veel.
De werkwoordsspelling is voor de meeste leerlingen niet zo moeilijk, maar het invullen vereist wel veel concentratie en nauwkeurigheid. Je mag immers geen overbodige fouten maken.
Zo meteen volgt een oefening die precies hetzelfde is opgebouwd als het examen diploma A. Voor je die gaat maken, krijg je enkele tips. Je hoeft geen van deze ‘strategieën’ te kiezen. Als je zelf een handigere, fijnere of succesvollere manier weet, dan is het ook goed.
Belangrijk is in ieder geval wél dat je - voordat je begint - een slimme strategie voor jezelf uitkiest. Hieronder volgen er een paar:
STRATEGIE 1:
De werkwoorden kun je onderverdelen in 2 grote groepen: persoonsvormen (tegenwoordige of verleden tijd) en alle andere werkwoorden. Een belangrijke stap bij de werkwoordsspelling is dat je herkent of een werkwoord een persoonsvorm is of niet. Wanneer je deze stap eenmaal hebt gezet, is de rest niet zo moeilijk meer. De eerste tip is dan ook:
Voorbeeld:
STRATEGIE 2:
Begin gewoon, werk van werkwoord 1 tot en met 25. Maar bepaal voor elk werkwoord dat je invult tot welke soort die hoort. Schrijft dit ook op (dat is ook handig bij het analyseren van je fouten, na de oefening.
Voorbeeld:
STRATEGIE 3:
Er zijn 5 groepen werkwoorden: de persoonsvorm tegenwoordige tijd (A), de persoonsvorm verleden tijd (B), het hele werkwoord (C), het voltooid deelwoord (D) en het bijvoeglijk gebruikte werkwoord (E). Je kunt ook per groep werken:
Bepaal zelf je strategie en vraag het examen aan bij je docent.