- Ik weet wat een "werkwoord" is.
|
- Ik weet welke vormen een werkwoord allemaal kan hebben.
|
- Ik heb een diagnostische toets over werkwoordspelling gemaakt.
|
- Ik ken de theorie over “’t ex-kofschip”.
|
- Ik weet wat een “persoonsvorm” is.
|
- Ik weet op welke drie manieren de persoonsvorm gevonden kan worden.
|
- Ik weet wat de “eerste”, “tweede” en “derde persoon” zijn.
|
- Ik weet wanneer een zin in de “tegenwoordige tijd” of in de “verleden tijd” geschreven is.
|
- Ik weet wat een “infinitief” is.
|
- Ik weet hoe een infinitief geschreven wordt.
|
- Ik weet wat het verschil is tussen “sterke werkwoorden” en “zwakke werkwoorden”.
|
- Ik weet hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet schrijven.
|
- Ik weet met welke vergelijking ik werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd op kan lossen.
|
- Ik weet wat een “bijvoeglijk naamwoord” is.
|
- Ik weet hoe ik een bijvoeglijk naamwoord in een zin kan herkennen.
|
- Ik weet hoe een bijvoeglijk naamwoord geschreven moet worden.
|
- Ik weet wat een “voltooid deelwoord” is.
|
- Ik weet hoe ik een voltooid deelwoord in een zin kan herkennen.
|
- Ik weet hoe ik een voltooid deelwoord in een zin moet schrijven
|