In paragraaf 1 hebben we gezien dat de fabrieken hun intrede hebben gemaakt in de samenleving en dat er een industriële samenleving is ontstaan. Door de fabrieken hadden veel arbeiders werk en woonden zij in steeds groter wordende steden, naast de fabrieken. De fabriekseigenaren hadden vaak veel geld geïnvesteerd in de fabrieken. Zij wilden dit snel terugverdienen. Het ging de fabriekseigenaren erom dat zij zoveel mogelijk geld verdienden tegen zo min mogelijk kosten. De arbeiders waren hier de dupe van. In de foto hieronder kun je zien in wat voor omstandigheden de arbeiders moesten leven.
Door de steeds groter wordende fabrieken kon massaproductie plaats vinden. Massaproductie is dat er erg veel van hetzelfde product worden gemaakt. Dit gebeurd nog steeds met bijvoorbeeld onze mobiele telefoons. Miljoenen Iphones worden in dezelfde fabriek gemaakt, allemaal precies hetzelfde. Omdat er ontzettend veel van dezelfde producten gemaakt moesten worden kreeg een arbeider een bepaalde taak die hij de hele tijd moest uitvoeren. Dit noemen wij arbeidsverdeling. Een arbeider hoefde bijvoorbeeld niet een hele jas te maken, maar een klein onderdeel daarvan. Een andere arbeider maakte dan weer een ander onderdeel van de jas, tot dat de jas af was. Kan jij het je voorstellen? Heel de dag hetzelfde doen, 12 uur achterelkaar en dat 6 dagen per week. Door de massaproductie werd lopende band uitgevonden.
De omstandigheden worden beter voor de arbeiders
Nadat de arbeiders decenia lang in slechte omstandigheden moesten werken zagen de regeringen en particulieren, zoals de fabrieksdirecteuren, in dat dit zo niet langer kon. Voorbeelden van de verbeterde omstandigheden waren:
Het duurde echter tot eind van de 19e eeuw tot dat de werkomstandigheden echt verbeterd werden. Eerst werden de werkomstandigheden in Engeland verbeterd. In Nederland duurde het nog een paar jaar langer tot de arbeiders een beter leven kregen.