inkomsten en uitgaven

Aan de toekomst denken?

Nee waarom zou ik!

Ik ben pas 20 jaar.

In dit hoofdstuk krijg je een beeld over hoe het leven van een volwassen persoon eruit ziet.  We nemen een kijkje in een begroting van een volwassen persoon. We kijken daarin naar wat voor inkomen, uitgaven, bezittingen en schulden iemand kan hebben. Per onderwerp krijg je een uitgebreid uitleg. Zo werken we naar het opstellen van een begroting.

 

We starten de les met het behandelen van het onderwerp: inkomen. Wat houd inkomen precies in en welke soorten inkomen kan een persoon hebben. Ook nemen we een kijken in de uitgaven die iemand kan hebben. Dat zijn de twee onderwerpen die we deze les gaan behandelen.

 

Inkomen

Al het geld dat iemand als opbrengst van arbeid, onroerend goed of vermogen verdiend. Daarbij kan je denken aan: loon, pacht, huur, winst, rente of toeslagen.  We staan stil per inkomen zodat het duidelijker word voor je.

Loon

Als je als werknemer arbeid verricht dan word je daar voor betaald dat wordt loon genoemd. Het geld dat verdiend wordt door te werken.

Pacht

Inkomen door pacht. Pacht verdien je als je een stuk grond of land hebt en je verhuurd die aan iemand anders. Het is te vergelijken met huur maar bij pacht spreken we van een stuk grond of land. Bij huur spreken we van een woning.

Huur

Geld dat je ontvangt als je een woning of pand verhuurd aan iemand anders. Dat geld dat je verdiend wordt inkomen door huur genoemd.

Winst

Als je een bedrijf hebt en aan het einde van een maand of jaar meer verdient dan je kosten hebt geleden. De periode dat er meer verdiend is dan uitgegeven noemen we winst.

Rente

Door geld te sparen op de bank krijg je rente. Over het gespaarde geld dat je op de bank hebt krijg je een bepaalde percentage dat wordt rente genoemd. Het extra verdiende geld boven op gespaarde saldo.

Toeslagen

Als je niet kan rond komen en onder de minimum loon zit kan je op steun van de overheid rekenen. Die vullen een bepaald bedrag aan op het geld dat je verdiend dat geld wordt toeslag genoemd. Een voorbeeld daarvan is zorgtoeslag.  

 

Uitgaven

Al het geld dat je uitgeeft. Uitgaven kun je onderscheiden in drie verschillende uitgaven. Je kan het onderscheiden in dagelijkse uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. In deze drie categorieën kan je je uitgaven verdelen.

Dagelijkse uitgaven

Kosten van levensonderhoud in een huishouden, zoals eten en drinken, huishoudelijke artikelen en persoonlijke verzorging.
Voorbeeld: huishoudgeld, brood en groente.

Vaste lasten

Zijn de uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen, zoals gas en elektra, woonlasten, verzekeringen en lidmaatschappen en contributies van verenigingen. Voor deze uitgaven heb je meestal een contract.
Voorbeeld: huur, hypotheek, water, gas, elektriciteit.

Incidentele uitgaven

Zijn uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn. Soms zie je de kosten van incidentele uitgaven niet van tevoren aankomen. Het is verstandig hiervoor geld opzij te leggen. Dit heet uitgaven.
Voorbeeld: een nieuwe wasmachine, want de oude is kapot. Geld reserveren -> het betekent dat je geld achter de hand hebt voor onverwacht.