Het goed formuleren van doelen is een hele kunst. Gaat het erom dat leerlingen alleen iets weten en dus kennis kunnen reproduceren? Of moeten ze dat wat ze weten ook toe kunnen passen en verbanden kunnen leggen met andere leerstof? Dit laatste vraagt meer dan kennis. Leerlingen moeten dan de kennis doorzien, inzicht tonen en de transfer naar andere leerstof kunnen maken. In veel scholen wordt tegenwoordig gewerkt met RTTI (Docentplus, Drost en Verra, z.j.) of OBIT(Kwakernaak, 2013) als toetssystematiek. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de wijze waarop leerlingen lesstof beheersen doordat ze laten zien dat ze lesstof kunnen reproduceren, toepassen en inzicht hebben om de lesstof toe te passen in verschillende situaties. De toetsvragen worden gebaseerd op basis van deze niveaus. Het is belangrijk dat de leerdoelen en de wijze waarop de les wordt aangeboden afgestemd zijn op deze niveaus.
Het werkwoord dat in een doel gebruikt wordt geeft vaak aan op welk niveau het leren plaats gaat vinden. Weten of kunnen benoemen vraagt een andere leeractiviteit dan uitleggen, verbanden leggen, formules gebruiken of toepassen.
Vaak wordt in de literatuur aangegeven dat een doel SMART moet zijn.
Specifiek: Een doel moet niet te breed geformuleerd worden maar specifiek gericht op 1 onderwerp. Zo concreet mogelijk. Hierbij helpen vragen als: Wat wil ik bereiken? Waarom wil ik dat bereiken?
Meetbaar: Achteraf moet je gemakkelijk kunnen checken of het doel gehaald is. Het moet dus geformuleerd zijn in concrete resultaten, zodat deze check eenvoudig mogelijk is.
Aantrekkelijk: Het moet ook uitdagend zijn om aan het doel te werken. Dat betekent dat het doel acceptabel en prikkelend moet zijn voor degenen die er mee gaan werken. De A staat ook wel voor actiegericht. Zit in het doel een activiteit benoemd die de leerling daadwerkelijk gaat doen? Ook dat maakt het doel voor de meeste leerlingen aantrekkelijker.
Realistisch: Tegelijkertijd moet het een te behalen resultaat zijn in de tijd die er voor staat. Een doel moet niet te gemakkelijk zijn maar ook niet te moeilijk. Het moet voldoende uitdaging geven maar ook weer niet te veel, dat demotiveert juist. Té uitdagende doelen verlammen: stiekem weet je dat je het toch nooit zal halen. De inspanningen moeten in relatie staan tot het resultaat.
Tijdsgebonden: Uit het doel moet al duidelijk worden hoeveel tijd er is om aan het doel te werken.
Het voordeel van een SMART geformuleerd doel is dat het door iedereen gemakkelijk te begrijpen is, de leerlingen weten waar ze aan toe zijn en wat ze moeten bereiken. Het vraagt van de leraar om even tijd te nemen om stil te staan bij het doel. Het kost tijd een leerdoel goed te formuleren.