Functies van bloed
Alle cellen van een organisme hebben energie nodig voor het werk dat ze doen. Die energie halen ze uit de verbranding van voedingsstoffen. Alleen bij eencellige organismen komen cellen direct in contact met het milieu. Uit het milieu komen de stoffen die nodig zijn en worden andere stoffen weer afgegeven. Bij meercellige organismen is een transportstelsel nodig om stoffen van en naar de cellen te vervoeren. Dit geldt zowel voor planten als dieren.
De meeste dieren gebruiken voor het transport van stoffen een bloedvatenstelsel. Bloed vervoert behalve water, zuurstof en koolstofdioxide, ook ander stoffen zoals hormonen, zouten en antistoffen.
Bekijk het volgende filmpje:
Bloed vervult daarnaast verschillende andere functies.
1. Constant houden van inwendig milieu (homeostase)
Cellen kunnen alleen bestaan als de omstandigheden min of meer constant blijven. Een verandering in de omstandigheden wordt door bloed ’gecorrigeerd’. Bijvoorbeeld bij een verandering van de pH of temperatuur. Homeostase berust op evenwichtsreacties; allerlei factoren in het inwendige milieu worden met behulp van feedbacksystemen op een bepaalde normwaarde gehouden. Meer hierover in KB "Regeling algemeen".
2. Transport
Bloed vervoert stoffen zoals water, voedingsstoffen, zouten, afvalstoffen, gassen en hormonen. Bloed vervoert ook warmte door het lichaam.
3. Afweer
Bloed bevat antistoffen en leukocyten, die een rol spelen bij de afweer tegen ziekteverwekkers.
4. Herstel
Wanneer een beschadiging van een bloedvat ontstaat, worden stollingsfactoren actief en treedt bloedstolling op.
Ontstaan en afbraak
Bloedcellen ontstaan in het rode beenmerg van borstbeen, ribben, wervels, schouderbladen, bekken en sleutelbeenderen. De eerste stap hierbij bestaat uit stamcellen die zich verdubbelen. Vervolgens veranderen de nakomelingen van de stamcellen in de verschillende typen bloedcellen.
Bij de afbraak van bloedcellen spelen de lever en milt een belangrijke rol. Opbouw en afbraak van bloedcellen moet in evenwicht zijn, anders krijg je te weinig of te veel bloedcellen.
Opdracht 10 Transportfunctie
Welke stoffen transporteert bloed? Noteer in 1 minuut zoveel mogelijk stoffen.
Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot. Zijn de gegeven antwoorden juist? Check dit.
Vul je antwoorden zo nodig aan.
Opdracht 11 Andere functies
Bloed heeft echter veel meer functies dan het transport van stoffen.
Welke functies heeft bloed nog meer? Geef van elke functie een passend voorbeeld.
Bloedsamenstelling
Bij bloed dat uit een wond stroomt, zie je eigenlijk alleen de rode bloedcellen. Bloed bevat meer, dat blijkt wel uit de vele termen die op een formulier voor bloedafname staan.
Bloed bestaat uit vloeistof, het bloedplasma, met daarin een groot aantal bloedcellen. Het bloedplasma bestaat uit water, waarin zouten zijn opgelost en veel ander stoffen (glucose, aminozuren, eiwitten, hormonen, antistoffen). Bloedcellen zijn te verdelen in witte bloedcellen (leukocyten) en rode bloedcellen (erythrocyten). Ook zijn er stukjes van cellen, de bloedplaatjes (trombocyten).
Bloedplasma en serum
Bloedplasma is het lichtgele vloeibare deel van het bloed. Het bloedplasma bestaat uit water met voedingsstoffen (zoals glucose en vetten), afvalstoffen, hormonen, zouten en opgeloste zuurstof.
Ook bevinden zich in het bloedplasma verschillende soorten bloedeiwitten, zoals albumine, fibrinogeen en immunoglobulines. Fibrinogeen speelt een rol bij de bloedstolling. Lees hier meer over bij bloedstolling.
Serum is de vloeistof die overblijft als je bloed laat stollen en het stolsel scheidt van de vloeistof.
De samenstelling van serum is dus vergelijkbaar met die van bloedplasma, behalve dat de stollingseiwitten grotendeels zijn verwijderd.
Rode bloedcellen
Rode bloedcellen (erytrocyten) zijn rood door de rode kleurstof hemoglobine. Rode bloedcellen van zoogdieren hebben geen celkern. De rode bloedcellen van andere gewervelden hebben wel een celkern.
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof. Zuurstofmoleculen (O2 ) binden aan de hemoglobinemoleculen (Hb).
Eén molecuul hemoglobine kan vier zuurstofmoleculen meenemen op transport. Als de zuurstofmoleculen zijn afgeleverd kan hemoglobine opnieuw zuurstof binden en transporteren.
Hemoglobine waaraan veel zuurstof zit kleurt het bloed lichtrood (zuurstofrijk). Hemoglobine waaraan weinig zuurstof zit kleurt het bloed donkerrood (zuurstofarm). De kleur van bloed geeft dus informatie over de verzadiging met zuurstof.
Een rode bloedcel wordt gevormd in het rode beenmerg. Een stamcel ontwikkelt zich, via verschillende stadia van cellen met een celkern, tot een rode bloedcel.
De rode bloedcel is een platte, ronde cel met middenin een deukje. De ca. 25.000 miljard rode bloedcellen in de circa 5 liter bloed van een mens, hebben een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 4000 m2.
Rode bloedcellen leven ongeveer 120 dagen en worden zowel binnen als buiten de bloedvaten afgebroken. Het grootste deel wordt afgebroken in de milt, maar ook in de lever, botten en het centrale zenuwstelsel.
Witte bloedcellen
Witte bloedcellen (leukocyten) hebben een celkern, maar geen kleurstof zoals rode bloedcellen. Witte bloedcellen zijn groter dan de rode bloedcellen. Ze spelen een belangrijke rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers. Witte bloedcellen veranderen gemakkelijk van vorm.
Ze kunnen daardoor door de wandcellen van bloedvaten naar weefselcellen gaan, om zo lichaamsvreemde ziekteverwekkers op te ruimen. Bij de ziekteverwekker gekomen, zal de witte bloedcel de ziekteverwekker omsluiten en afbreken. Dit proces heet celvraat of fagocytose.
In KB "De cellen van het afweersysteem" vind je meer informatie over de afweerreacties. Er zijn verschillende soorten witte bloedcellen met elk hun eigen vorm en functie, zoals B-lymfocyten, T-lymfocyten en macrofagen.
De levensduur van witte bloedcellen is slechts twee dagen. Ze worden in de lever en milt afgebroken.
Bloedplaatjes (trombocyten)
Bloedplaatjes zijn geen volledige cellen, maar slechts kleine stukjes. Bloedplaatjes spelen een belangrijke rol bij het stollen van bloed, samen met stoffen uit het bloedplasma.
De levensduur van bloedplaatjes is ongeveer 10 dagen. Ze worden in de milt, lever en longen weer afgebroken.
Bij een tekort aan bloedplaatjes kunnen bloedingen gemakkelijk ontstaan. Ook bij een blauwe plek is ook sprake van een bloeding; een opeenhoping van bloed vlak onder de huid. Het bloed wordt door het lichaam weer afgebroken. De blauwe plek verandert van blauw naar geel doordat het hemoglobine wordt omgezet in bilirubine.
Door een teveel aan bloedplaatjes in het bloed kunnen gemakkelijk stolsels ontstaan; trombose.
Opdracht 12 Samenstelling
Een laborant neemt bloed af en zet het buisje bloed in een centrifuge.
Welke bestanddelen zijn na centrifuge direct (zonder microscoop) te onderscheiden?
Wanneer ze het bloed verder onderzoekt zal ze meerdere bestanddelen vinden.
Uit welke bestanddelen staat bloed? En welke eigenschappen en functies hebben die onderdelen?
Download hier het schema en vul deze verder in.
Opdracht 13 Hemoglobine
Rode bloedcellen bevatten hemoglobine.
Onderzoek met behulp van Binas de bouw van hemoglobine.
Bloedstolling
Wanneer cellen beschadigd worden, komen stoffen vrij die een rol spelen bij het stollen van bloed. Bloed dat aan de lucht wordt blootgesteld, klontert of wordt hard.
Dit gaat via een complex proces: de bloedstolling.
Bij de bloedstolling zijn de bloedplaatjes en eiwitten (o.a. fibrinogeen) in het bloedplasma betrokken.
Bij een verwonding hechten de bloedplaatjes zich aan de beschadigde wand van het bloedvat. Het enzym trombine zorgt ervoor dat het oplosbare fibrinogeen uit het bloedplasma wordt omgezet in onoplosbare fibrinedraden. De fibrinedraden breiden zich steeds meer uit tot een netwerk in de wond. Het netwerk vangt de rode bloedcellen op en daardoor sluit de wond.
Fibrinogeen, trombine en andere stoffen die betrokken zijn bij de bloedstolling heten stollingsfactoren. Wanneer één van de schakels in het bloedstollingproces wordt verstoord, bijvoorbeeld omdat een stollingsfactor niet of te weinig wordt aangemaakt, zal het bloed niet goed stollen. Met alle gevolgen van dien.
Bij de X-chromosomale aandoening hemofilie, stolt het bloed niet of slecht.
Wanneer het bloed juist te snel of te veel klontert spreek je van trombose.
Opdracht 14 Bloedstolling
Bekijk de animatie over bloedstolling.
Het ontstaan van een bloedstolsel is het gevolg van een aantal opeenvolgende chemische reacties, waarbij uiteindelijk fibrinogeen omgezet wordt in fibrine.
Waar bevinden zich stoffen die noodzakelijk zijn om fibrine te laten ontstaan?