Stap6

Leerdoelen:
23. Je weet dat er verschillende type witte bloedcellen bestaan en kunt globaal de functie van fagocyten, B-lymfocyten, cytotoxische T-cellen benoemen.
24. Je weet wat immuun betekent en uitleggen hoe immuniteit ontstaat, daarbij kun je onderscheid maken tussen passief en actief immuun en kunstmatig en natuurlijk immuun

Alleen VWO:
26. Je kunt de rol van T-helper cellen binnen het immuunsysteem uitleggen.

 

Afweer

Slijmvliezen en andere verdediging
Aan de binnenkant van ons lichaam bedekken slijmvliezen de plaatsen die in aanraking komen met het externe milieu. Slijmvliezen zijn in feite een voortzetting van de huid naar binnen toe. Bij je lippen gaat de huid bijvoorbeeld over in de slijmvliezen van de mondholte. Andere plekken in je lichaam die met slijmvlies bedekt zijn, zijn: ogen, neus, keelholte, voorhoofdholtes, ademhalingsstelsel (luchtpijp, longen), spijsverteringsstelsel (maag, darmen), uitscheidingsstelsel (blaas, urineleider) en voortplantingsstelsel (vagina, baarmoeder). Slijmvlies produceert slijm (mucus). In het slijm zitten antistoffen en enzymen die bacteriën doden. Voor veel ziekteverwekkers is de dikke slijmlaag moeilijk doordringbaar. Op de slijmvliescellen bevinden zich bovendien afweercellen die ziekteverwekkers ‘opeten’.

Doordat er steeds nieuwe cellen in de slijmlaag worden gevormd, krijgen bacteriën geen kans om er diep in door te dringen. Trilhaarcellen voeren het slijm met de ziekteverwekkers af. Het slijm uit de luchtpijp komt zo in de mondholte terecht. Slijmvlies in je maag beschermt ons tegen de zure maaginhoud. De zure maaginhoud maakt bacteriën en virussen onwerkzaam en kan zelfs botjes oplossen.

Ook de huid speelt een rol in afweer. De huid is maar 1-2 mm dik, en bestaat uit verschillende lagen. De opperhuid is een laag cellen aan de buitenkant. De opperhuid bestaat uit de hoornlaag en een kiemlaag. De hoornlaag is ondoordringbaar voor bacteriën. Ook een laagje talg op de huid biedt bescherming tegen bacteriën. De kiemlaag bestaat aan de onderkant uit een laag delende cellen. Er worden voortdurend nieuwe cellen gevormd, die later dood gaan en dan de hoornlaag vormen.
Onder de opperhuid bevindt zich de
lederhuid met daarin bloedvaten, zweetkliertjes, zintuigen, haarwortels en haarspiertjes. Pijnzintuigen waarschuwen voor beschadigingen door bijvoorbeeld scherpe voorwerpen.
Onder de lederhuid bevindt zich de
onderhuidse vetlaag. Vet heeft een beschermende en isolerende functie en vormt ook een energievoorraad.

 

A-specifieke afweer
De aangeboren, a-specifieke afweer is de eerste barrière die lichaamsvreemde stoffen tegenkomen. Een groot deel wordt onschadelijk gemaakt voordat ze ons lichaam binnenkomen. Denk erom dat biologen je lichaam zien als een buis (maag-darmkanaal) in een buis. Alles wat ’in’ onze ademhalingsorganen, spijsvertering- en voortplantingsorganen zit is dus eigenlijk nog ‘buiten’.

Daarom zijn huid en slijmvliezen ook zo belangrijk.
Wanneer een ziekteverwekker door die verdediging heen komt dan reageert het lichaam met een ontstekingsreactie.

 

Het is maar een splintertje
Wanneer je huid kapot gaat kunnen aanvallers heel gemakkelijk binnendringen.

Als er een splintertje of iets anders scherps door je huid dringt dan probeert je lichaam dat vreemde voorwerp zo snel mogelijk te verwijderen. De mee gekomen bacteriën moeten ook vernietigd worden.

Het lichaam antwoord met een ontstekingsreactie. Die reactie heeft drie functies:

  1. Het opstarten van een afweerreactie door het aantrekken van afweercellen
  2. barrière tegen verdere verspreiding opwerpen
  3. weefselherstel bevorderen

Daarvoor worden witte bloedlichaampjes naar de plaats des onheils gedirigeerd. De meeste daarvan zijn vreetcellen (macrofagen) die proberen de bacteriën te omhullen (endocytose) en af te breken. Ook maken macrofagen signaalstoffen (cytokines) waardoor er nog meer cellen komen helpen. De ontstekingsreactie gaat gepaard met het warm en rood worden van de aangetaste plek.
Ook zal een zwelling optreden en voel je pijn.

 

Opdracht 17 Ontstekingsproces
De Romeinen gebruikten de begrippen calor, dolor, tumor en rubor voor de onderdelen van het ontstekingsproces.
Neem de begrippen over en zet de juiste Nederlandse vertaling erachter.
warm worden - pijn doen - rood worden - opzwellen

Romeins begrip Vertaling
1. rubor  
2. calor  
3. tumor  
4. dolor  


Opdracht 18 Vier fasen
Neem de vier romeinse begrippen over in je schrift en vier beschrijvingen die hierboven staan ieder achter het juiste begrip.
er komen cellen aan die gaan delen en aanvallers opeten. - bloedvaten in de huid gaan open en daardoor lijkt huid roder. - door de druk gaan pijnzintuigjes in de huid reageren. - meer doorbloeding geeft een hogere temperatuur (uit de kern van het lichaam).

Romeins begrip Uitleg
1. rubor  
2. calor  
3. tumor  
4. dolor  

 

Witte bloedcellen
Wannneer ziekteverwekkers het lichaam zijn binnengedrongen, gaan verschillende witte bloedcellen aan de slag om deze ziekteverwekkers te vernietigen. De verschillende witte bloedcellen hebben allemaal hun eigen functie, soms vullen ze elkaar daar bij aan.

B-lymfocyt ofwel B-cel


Maakt antistoffen tegen elk type
ziekteverwekker.

T-lymfocyt ofwel T-cel
Doodt cellen die een virus bevatten
en kankercellen.

Macrofaag

Eet vreemde cellen en dode
lichaamscellen op en verteert deze.

Neutrofiele granulocyt

Eet bacteriën en schimmels.

Eosinofiele granulocyt

Actief tegen parasieten zoals wormen.

Basofiele granulocyt

Zorgt dat bloedvaten zich verwijden.

Natural killercel

Doodt (net als T-cellen) cellen die
door een virus geïnfecteerd zijn of
andere lichaamvreemde cellen.

   

 

Antigenen/antistoffen
Het celmembraan van elk organisme heeft een eigen, unieke samenstelling van eiwitten. Dit zorgt ervoor dat de cellen van het lichaam elkaar kunnen herkennen. Als een witte bloedcel (leukocyt) een lichaamseigen cel tegenkomt met bekende eiwitten, dan gebeurt er niets. Als de witte bloedcel echter ‘vreemde’ eiwitten of andere onbekende moleculen tegenkomt, dan komt hij in actie.

De eiwitten of stoffen die een reactie bij een witte bloedcel oproepen, heten antigenen. Antigenen zijn meestal te vinden op bacteriën, virussen en lichaamsvreemde cellen.

Een antigen is een stof die in het lichaam de productie van antistoffen oproept (antigen komt van ‘antibodies generating’).
Antistoffen hechten zich vast aan antigenen. Daardoor worden de antigenen beter opgemerkt door de cellen van ons afweersysteem.

Speciale vreetcellen in ons lichaam kunnen zo’n antigen-antistof complex goed herkennen en verzwelgen. Dit proces heet fagocytose. De vreetcellen in ons lichaam worden fagocyten genoemd. Een andere naam voor grote vreetcellen is macrofagen.
In bepaalde gevallen zijn antistoffen zelf ook in staat om ziekteverwekkers te doden.

 

Specifieke afweer
De verworven, specifieke afweer wordt verzorgd door een grote groep verschillende witte bloedlichaampjes (leukocyten). B-lymfocyten en T-lymfocyten hebben elk een eigen functie.

 

De cellulaire afweer
Een T-lymfocyt heeft specifieke receptoren die passen op antigenen van een bepaalde ziekteverwekker. T-lymfocyten worden gemaakt uit stamcellen in het rode beenmerg. Daarna verhuizen ze naar de thymus, waar ze zich verder ontwikkelen.

Daarbij ontstaan drie typen dochtercellen:

De T-helpercel maakt andere T-lymfocyten, macrofagen en B-lymfocyten actief. De cytotoxische T-lymfocyt doodt ziekteverwekkers door ze met enzymen in te spuiten.

 

Humorale afweer
B-lymfocyten worden gemaakt in het rode beenmerg van platte beenderen zoals ribben en bekken. Ze bezitten moleculen in hun celmembraan die passen op de antigenen van bepaalde ziekteverwekkers.

Deze moleculen zijn receptoren, maar tegelijkertijd antistoffen.
Als ze met passende antigenen contact maken, kunnen ze in een aantal gevallen meteen antistoffen produceren die passen op die antigenen.
Ze veranderen dan van vorm en worden plasmacellen.
Dit zijn een soort fabriekjes voor antistoffen.
In andere gevallen hebben ze hulp nodig van T-lymfocyten.

De antistoffen zijn specifiek voor de ziekteverwekker en helpen bij het doden van de ziekteverwekker.
De antistoffen bestaan uit speciale eiwitten, de immunoglobulinen (afgekort Ig).

 

Opdracht 19 Afweer
Op de membranen van alle cellen van een organisme komen eiwitmoleculen voor.
Binnen een organisme zijn die eiwitmoleculen voor een groot gedeelte gelijk. Antigenen zijn eiwitmoleculen op het celmembraan die een afweerreactie veroorzaken in een ander organisme.
Omschrijf met je eigen woorden:

 

Geheugencellen
Als er voldoende T-Lymfocyten en B-Lymfocyten zijn gemaakt, wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt. De lymfocyten zijn nu overbodig geworden en verdwijnen langzaam uit het bloed. Er zijn echter cellen die worden opgeslagen als geheugen, de geheugencellen. Deze cellen kunnen snel in actie komen als er weer een infectie met passende antigenen langskomt. Geheugencellen zorgen dus voor blijvende immuniteit.

De aspecifieke ofwel aangeboren immuniteit beschermt de mens tegen de gebruikelijke aanvallen van ziekteverwekkers. Deze vorm van immuniteit is echter niet altijd afdoende. Daarom beschikken we over nog een ander immuunsysteem: de specifieke ofwel verworven immuniteit. Dit systeem ‘slaapt’ normaal gesproken en wordt pas geactiveerd als het lichaam wordt belaagd door een ziekteverwekker die te sterk is voor het aspecifieke immuniteitsysteem.

 

Vaccineren
Door in aanraking te komen met een verzwakte ziekteverwekker, bijvoorbeeld door inenting, wordt het afweersysteem geactiveerd.

Als je later opnieuw met de ziekteverwekker in aanraking komt, ben je beschermd tegen de ziekte. Dit heet actieve immunisatie.
De ingespoten vloeistof noem je een vaccin.

Kinderen worden ingeënt tegen allerlei ziekten, zoals de bof, tetanus en rode hond. Oudere mensen en mensen met een zwakkere gezondheid krijgen een griepprik. Een relatief nieuwe ontwikkeling is de inenting tegen baarmoederhalskanker. Deze vorm van kanker wordt veroorzaakt door een virus.

Wanneer je maar tijdelijk beschermd hoeft te zijn tegen een bepaalde ziekteverwekker, krijg je vaak een serum met antistoffen. Je immuunsysteem komt dan niet op gang, maar je bent wel beschermd. Dit heet passieve immunisatie.

 

Opdracht 20

  1. Leg uit wat het verschil is tussen actieve en passieve immunisatie.
  2. Na vaccinatie ben je kunstmatig actief immuun. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt.