Tips
Tips bij de spreekopdrachten
- Kijk eerst welke woorden en uitdrukkingen je kunt gebruiken.
- Oefen het gesprek met een klasgenoot.
- Laat je gesprek beoordelen door twee klasgenoten.
Beoordeel zelf ook het gesprek van twee klasgenoten.
- Probeer te oefenen in levensechte situaties.
Voordat je begint met spreken:
- Gebruik zoveel mogelijk vaste uitdrukkingen.
- Ga NIET het hele gesprek opschrijven.
Maak eventueel wel wat korte aantekeningen.
- Begin het gesprek altijd met een (beleefde)begroeting en
sluit het gesprek netjes af.
- Kijk naar degene tegen wie je spreekt.
- Spreek rustig, niet te hard, maar ook niet te zacht.
- Probeer door te te praten. Als je een woordt niet weet,
probeer het dan op een andere manier uit te leggen.
- Als je iets niet begrijpt, vraag dan netjes of hij/zij het
je opnieuw wil uitleggen.