Bloed moet voortdurend stromen om zuurstof en voedingsstoffen naar de organen te brengen.
Het bloed neemt zuurstof op in de longen, stroomt via het hart en de slagaders naar de organen en staat daar zuurstof af.
Op zijn weg terug neemt het bloed afvalstoffen mee. Vervolgens stroomt het bloed via de aders weer terug naar het hart en van daar naar de longen om opnieuw zuurstof op te nemen.
De bloedsomloop houdt alle cellen van het lichaam in leven. Bloed blijft onophoudelijk circuleren (=rondgaan). De pomp die de bloedsomloop in beweging houdt, is het hart.