Al sinds de 17e eeuw zijn chemici op zoek geweest naar stoffen die niet verder zijn te ontleden.
Deze 'onontleedbare stoffen' zouden een soort oerstoffen (elementen) zijn, waaruit alle (wél ontleedbare) stoffen zijn opgebouwd.
Deze elementen werden inderdaad gevonden.
Zo levert verhitting van suiker onder andere een zwarte vaste stof op die niet verder is te ontleden, namelijk koolstof, met de formule C(s).
Ook water is te ontleden. Het ontleedt dan in twee 'nieuwe' stoffen: waterstof en zuurstof.
Deze stoffen zijn niet verder ontleedbaar.
Waterstof is een heel licht, kleurloos en reukloos gas, dat goed brandbaar is.
Het komt voor als twee-atomige moleculen: formule H2(g). Zuurstof is eveneens een kleurloos en reukloos gas en komt ook voor als twee-atomige moleculen: formule O2(g).
Element: één soort atomen
De vondst van elementen vormde tweehonderd jaar geleden de feitelijke grondslag voor de atoomtheorie.
Met kennis van deze theorie is het niet-ontleedbaar zijn van de genoemde stoffen te begrijpen.
De genoemde stoffen bestaan alle immers uit één atoomsoort en je kunt uit moleculen die uit één atoomsoort bestaan niet twee andere molecuulsoorten maken.
Algemeen geldt:
Een molecuul van een element bestaat uit atomen van dezelfde soort.
Chemici noemen niet-ontleedbare stoffen meestal elementen.
Met dezelfde term duiden zij echter ook vaak atoomsoorten aan.