Grammatica A

Opdracht 1.

Voordat je begint met de grammatica moet je er zeker van zijn dat je de woorden van Lektion 1 goed kent. Je gaat ze dus nog een keer uit je hoofd opschrijven...wel met Nederlandse vertaling natuurlijk.

Opdracht 2.

Eerst ga je de schemas`s opschrijven totdat je uit je hoofd weet dat onderwerp 1env is en dat het dan hij- proef is enz. Zie schema`s hieronder.

 

Hoe kun je een zin ontleden?

Je kunt zinnen in stukjes knippen en elk stukje een naam geven.

Je kunt die stukjes vinden door vragen te stellen.

 

Vraag

Bepaalt het ……

Voorbeeld

Wie/Wat + gezegde

Onderwerp / hij

1e naamval

 

Wie geeft?

De man geeft de vrouw een kus      

Aan/Voor wie +gezegde + onderwerp

Meewerkend voorwerp /

aan-voor hem.

3e naamval

Aan wie geeft de  man?

De man geeft de vrouw een kus. 

Wat + gezegde + onderwerp

Lijdend voorwerp / hij

4e naamval

Wat geeft de man?

De man geeft de vrouw een kus

 

Uitleg en schema naamvallen

Naamvallen       

ontleden

hij, hem, aan hem proef                                   

    voorbeeld                           

1e       naamval       

Het onderwerp

(nominative)     

hij-proef

Die Menschen lachen

3e  naamval 

 

Het meewerkend voorwerp   (Dativ).

aan/voor hem -proef

Er gibt seiner Freundin ein Geschenk

4e  naamval 

 

Het lijdend voorwerp (Akkusativ).

hem -proef

Der Mann liest das Buch.

 

 

Opdracht 3:

Om in een zin het onderwerp te kunnen vinden, moet je weten hoe je de persoonsvorm vindt in de zin. Weet je niet meer hoe je de persoonsvorm vindt, bestudeer dan onderstaand itemd en maak darna de oefening.

Grammatica:   http://www.studionederlands.nl/KB_hv_12/persoonsvorm.html

 

Grammatica: http://www.studionederlands.nl/KB_hv_12/onderwerp.html

 

Beantwoord de volgende vragen: https://maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2256905

Opdracht 4

Als je zeker bent dat je de schema`s uit je hoofd kent dan maak je de volgende oefeningen uit Na Klar.

8, 9 en 10