Voordat je begint met de grammatica moet je er zeker van zijn dat je de woorden van Lektion 1 goed kent. Je gaat ze dus nog een keer uit je hoofd opschrijven...wel met Nederlandse vertaling natuurlijk.
Eerst ga je de schemas`s opschrijven totdat je uit je hoofd weet dat onderwerp 1env is en dat het dan hij- proef is enz. Zie schema`s hieronder.
Je kunt zinnen in stukjes knippen en elk stukje een naam geven.
Je kunt die stukjes vinden door vragen te stellen.
Vraag |
Bepaalt het …… |
Voorbeeld |
Wie/Wat + gezegde |
Onderwerp / hij 1e naamval |
Wie geeft? De man geeft de vrouw een kus |
Aan/Voor wie +gezegde + onderwerp |
Meewerkend voorwerp / aan-voor hem. 3e naamval |
Aan wie geeft de man? De man geeft de vrouw een kus. |
Wat + gezegde + onderwerp |
Lijdend voorwerp / hij 4e naamval |
Wat geeft de man? De man geeft de vrouw een kus |
Naamvallen |
ontleden |
hij, hem, aan hem proef |
voorbeeld |
1e naamval |
Het onderwerp (nominative) |
hij-proef |
Die Menschen lachen |
3e naamval |
Het meewerkend voorwerp (Dativ). |
aan/voor hem -proef |
Er gibt seiner Freundin ein Geschenk |
4e naamval |
Het lijdend voorwerp (Akkusativ). |
hem -proef |
Der Mann liest das Buch. |
Grammatica: http://www.studionederlands.nl/KB_hv_12/persoonsvorm.html
Grammatica: http://www.studionederlands.nl/KB_hv_12/onderwerp.html
Beantwoord de volgende vragen: https://maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2256905
Als je zeker bent dat je de schema`s uit je hoofd kent dan maak je de volgende oefeningen uit Na Klar.