Warming Up

Vragen/zinnen
Je begint met het vertalen van tien handige vragen/zinnen.
Maak de oefening. Lukt het je de zinnen allemaal te vertalen?
Succes!


  1. What country are you from?
    1. Wat is uw nationaliteit?
    2. Uit welke stad komt u?
    3. Uit welke stad komt u?
  2. Can you speak more slowly, please?
    1. Kunt u uw naam spellen, alstublieft?
    2. Kunt u wat langzamer spreken, alstublieft?
    3. Kunt u vertellen uit welk land u komt, alstublieft?
  3. What is your first name?
    1. Wat is je achternaam?
    2. Wat is je voornaam?
    3. Wat is je nationaliteit?
  4. It's nice to see you again.
    1. Leuk je weer te zien.
    2. Het is mooi weer.
    3. Het is leuk om samen te reizen
  5. I don't know, actually.
    1. Dat weet ik eigenlijk niet.
    2. Ik weet niet waar dat is.
    3. Ik weet niet hoe dat heet.
  6. Paul is from Holland. He is Dutch.
    1. Paul komt uit Nederland. Hij spreekt ook Duits.
    2. Paul komt uit Nederland, maar hij is Duits.
    3. Paul komt uit Nederland. Hij is Nederlander.
  7. Can you please show me where we are on the map?
    1. Kunt u mij op de kaart aanwijzen waar we zijn?
    2. Kunt u mij de weg op de kaart aanwijzen?
    3. Kunt u op de kaart aanwijzen hoe ik moet lopen?
  8. Where can I spend the night?
    1. Kan ik vannacht bij u logeren?
    2. Waar kun je 's nachts uit?
    3. Waar kan ik overnachten?
  9. How long will it take to walk there?
    1. Hoe lang loop ik erover?
    2. Hoe ver is het?
    3. Hoeveel kilometer is het lopen?

Vergelijk je antwoord met het antwoord van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden?