We hebben geprobeerd alle vier de vaardigheden te integreren in onze taaltaak. Lezen: het lezen van de aangeboden bronnen. Schrijven: wordt getoetst door het maken van het eindproduct. Bij het maken van een film is er daarom voor gekozen de leerlingen een script te laten aanleveren.
Spreekvaardigheid: het presenteren tijdens de eindmarkt en eventueel het maken van een filmpje. Luistervaardigheid: het kijken van het aangeboden filmpje over de gekozen stad en interactie tijdens de eindmarkt.
De taaltaak is opgebouwd volgens de theorie van Neuner. De leerlingen krijgen eerst bronnen aangereikt waar ze informatie uit kunnen halen (receptieve kennis opdoen). Lezen en luisteren staan centraal. Dit komt voor schrijven en spreken volgens Staatsen (1994). Schematisering vindt plaats: de leerlingen geven betekenis aan de bronnen en halen er informatie uit die ze willen gebruiken voor hun product. Daarna kunnen ze overgaan op productie. Ze passen de geleerde kennis toe tijdens het maken van hun eindproduct. Als laatste stap presenteren de leerlingen hun eindproduct op de eindmarkt en komt er echte communicatie tot stand.
Differentiatie wordt tot stand gebracht door de leerlingen een taaltaak te laten uitvoeren die het beste bij hun interesses en vaardigheden past. Er wordt de leerlingen vorm van vrijheid gegeven in de keuze van de stad en de keuze van hoe ze het gaan presenteren. We willen ze activeren en motiveren om creativiteit te gebruiken. Voor deze specifieke les geldt wat betreft differentiatie dat de groepen die hun plan van aanpak voordat de les eindigt al af hebben, alvast een start kunnen maken met het daadwerkelijke project. Dit voorkomt dat ze gaan zitten niksen en de andere groepen die nog bezig zijn gaan storen.
We hebben geprobeerd de doeltaal zo veel mogelijk als voertaal in te zetten. Staatsen (1994) noemt hierover dat de kans op het onthouden van een woord vergroot wordt hoe vaker de leerling het woord hoort. Na verloop van tijd kan de leerlingen deze woorden zelf inzetten.
Alleen de delen waarvan wij vinden dat het extra belangrijk is dat de leerlingen dit goed begrijpen, staan in het Nederlands. Dit zijn bijvoorbeeld de task card en de rubric. We proberen er niet van uit te gaan dat alle leerlingen dit in het Engels voldoende zouden kunnen begrijpen. Het niveau binnen de klas kan namelijk variëren. Zo proberen we te differentiëren naar niveau.
Staatsen (1994) stelt dat leerlingen sneller leren als ze samenwerken. Wij proberen in onze lessen daarom zoveel mogelijk in groepjes te werken. Daarnaast proberen we de taaltaak zo veel mogelijk zonder begeleiding te laten uitvoeren. Volgens Staatsen (1994) leren leerlingen het beste wanneer ze zelfstandig en actief werken. De grootte van de groep (5 personen) is zo vastgesteld vanwege de grootte van het project en vanwege het leereffect van in samenwerken. Leerlingen die minder goed zijn in Engels kunnen op deze manier van samenwerken dingen oppikken van leerlingen die net wat beter zijn in dat vak.
We bieden de leerlingen drie steden om uit te kiezen. Bij het kiezen van een stad kunnen leerlingen eventuele voorkennis toepassen, bijvoorbeeld wanneer ze deze stad al een keer bezocht hebben. Hier vragen we dan ook expliciet naar.
Wat betreft het lesformulier is ervoor gekozen om gebruik te maken van de WHHTUK (Wat, Hoe, Hulp, Tijd, Uitkomst, Klaar) methode. Dit biedt een vorm van structuur voor zowel de docent als de leerlingen en zorgt ervoor dat leerlingen eerder zullen begrijpen wat er van ze wordt verwacht.
Waarom een eindmarkt? Hier hebben we voor gekozen om verschillende redenen. Ten eerste biedt dit een gelegenheid om spreekvaardigheid aan bod te laten komen. Leerlingen gaan met elkaar in gesprek over de eindproducten. Omdat deze communicatie in de les plaatsvindt, is het voor de docenten ook makkelijker om er op toe te zien dat er daadwerkelijk Engels wordt gesproken. Daarnaast is de markt een vorm van formatieve evaluatie. De docenten krijgen een goed beeld van de eindproducten en kunnen door middel van het stellen van vragen testen of alle leerlingen een evenredig aandeel hebben gehad in het proces. Dit zal blijken uit de of de leerling de vragen volledig en uitgebreid kan beantwoorden of niet.