Munten en bankbiljetten noemen we contant geld.
Als je contant geld nodig hebt, dan kun je dit opnemen bij een automaat (pinnen) of bij een bank aan de balie van je rekening halen. Je kunt ook rechtstreeks met je bankpas (pinpas) betalen in een winkel.
Meestal zit er op je bankpas ook een chipknip of een chippas. Hiermee kun je kleine aankopen via je pas betalen. Je kunt je chippas opladen via je bankrekening.
Als je een aankoop doet met je bankpas of met je chipknip of chippas, dan noemen we dat elektronisch betalen.
Voor dat er geld was, ruilden de mensen met elkaar. Als je geen gebruik maakt van geld heet dat directe ruil. Directe ruil is lastig, want de waarde van iets is dan lastiger te bepalen. Ook het delen tot de juiste prijs is dan vervelend.
Als je geld als ruilmiddel gebruikt spreekt met van indirecte ruil. Indirecte ruil kan met contant geld, maar ook met het geld op je bankrekening.
Als je iets koopt, dan kun je goederen en diensten kopen. Goederen zijn tastbaar en kun je dus aanraken. Diensten zijn niet tastbaar en kun je dus niet aanraken.
Daarnaast heeft geld drie belangrijke functies:
• Geld dient als een ruilmiddel: ik koopt een scooter voor 3000 euro. ik ruil dus mijn geld voor een scooter.
• Geld dient als een rekenmiddel: Elisa verdient 5 euro per uur en werkt 9 uur op een dag. Je kunt in zo’n situatie dus berekenen hoeveel je op een dag verdient (5 x 9 = 45 euro)
• Geld dient als een spaarmiddel: Lola heeft 500 euro op zijn spaarrekening gezet Lola spaart dus zijn geld op de bank.