5. Riolering

De geschiedenis van het rioolstelsel gaat terug tot de tijd vóór de Grieken en de Romeinen. Bij opgravingen van steden en
dorpen uit de Griekse en Romeinse tijd vindt men vaak nog overblijfselen die erop wijzen dat men toen al ingenieuze
rioolstelsels en waterleidingen had. Huizen hadden nog geen aansluiting op het riool, meestal werd het afvalwater samen
met het regenwater via goten afgevoerd naar het riool.

Knossos, het paleis van koning Minos op Kreta, had al riolering. Dit paleis werd zo’n 1600 jaar voor het begin van onze
jaartelling gebouwd. Na de ineenstorting van het Romeinse Rijk en in de Middeleeuwen was er weinig goede riolering. Het afval,
waaronder fecaliën (duur woord voor poep), werd op straat gegooid. Men deed zijn behoefte letterlijk overal: in de vrije
natuur, op straat, op de mesthoop, vanaf de stadsmuur of in een emmer die vervolgens op straat werd geleegd. Als
drinkwater gebruikte men regenwater en water uit ondiepe putten. Vaak kon het water pas worden gedronken zonder dat
je er ziek van werd, als het was bewerkt tot bier, of als het was gekookt, zoals bij soep en kruidenthee.

In de 18e eeuw begon men zogenaamde beerputten te bouwen, om de fecaliën op te vangen. De micro-organismen hieruit
sijpelden vaak met het vocht vanuit de beerputten de grond in en kwamen in het grond- of oppervlaktewater terecht. Dit
water werd vaak gebruikt als drinkwater. Dat veroorzaakte nogal eens ziektes. Soms werd de mest uit de putten gebruikt
als meststof voor de akkerbouw. Tijdens de Industriële Revolutie (vanaf 1750) nam het waterverbruik en daarmee de hoeveelheid afvalwater (met daarin veel organische stoffen) toe. De beschikbare beerputten raakten steeds sneller vol, veroorzaakten veel stank en er bleven epidemieën heersen.

Het duurde tot ver in de 19e en 20e eeuw voordat er in Europa en in de Verenigde Staten op grote schaal rioleringswerken
werden uitgevoerd. In Londen was de cholera-epidemie van 1830 aanleiding om een rioolstelsel aan te leggen. Het
afvalwater werd vanuit de steden afgevoerd naar het oppervlaktewater, waardoor de rivieren en waterlopen heel vies
waren. Vanaf 1860 ging men bewust zoeken naar technische maatregelen om de riviervervuiling als gevolg van rioollozingen
aan te pakken.

Dit was het begin van de afvalwaterbehandelingstechniek. Eerst bracht men het afvalwater op het land als bemesting. Maar er was te weinig grond beschikbaar. Daarna ging men allerlei proeven doen met de zuivering van rioolwater.

Van Hall - Waterzuivering voor HAVO (blz. 8 t/m 11)