Barok

 

 

Barok (1600- 1760)

Barok wil zeggen: vreemd, grillig. De bakermat van de Barok lag in Italië en met name in Rome. De term 'Barok' verschijnt voor het eerst in de bouwkunst en wordt later overgenomen in de andere kunsten. De muziek uit de Barok kenmerkt zich door rijke, veelvuldige versieringen, vol bewegingen en sterke contrasten in de dynamiek.

Componisten

Twee grote beroemdheden uit de barokperiode zijn Johann Sebastian Bach en Georg Friedrich Händel.

Johann Sebastian Bach (1685-1750) was een belangrijk deel van zijn leven verbonden aan de kathedraal van Weimar. Veel van zijn muziek is dan ook kerkelijk georienteerd. Bach was de grootmeester van de Fuga, een compositievorm waarvan vandaag de dag nog steeds elementen gebruikt worden in nieuwe composities. Bekend van Bach zijn onder andere:
- de Johannes-Passion
- de Mattheus Passion, waarin de lijdensgeschiedenis van Christus wordt behandeld
- de zes Brandenburgse concerten
- het Weinachtsoratorium
- Ook heel bekend is de Air uit zijn derde orkestsuite

In hetzelfde jaar als Bach werd ook Georg Friedrich Händel geboren (1685-1759). Naast vele orkestwerken heeft hij zo'n veertig opera's geschreven. Vermeldenswaardige werken van hem zijn:
- de Messiah
- Feuerwerk Musik
- Water Music

Het orkest krijgt in deze tijd een vastere samenstelling dan in de Renaissancetijd. Het orkest bestaat uit strijkers en blazers, met als harmonische ondersteuning het clavecimbel. De clavecinist was tegelijk ook de orkestleider en dirigeerde het orkest vanachter zijn clavecimbel.

Muzikale vormen

In de Barok ontstaan als belangrijke compositievormen de Opera-Ouverture, de Sonate en de Symfonia. Uit de Symfonia, eerst een driedelige ouverture als inleiding tot een opera, groeit aan het eind van de Barok en aan het begin van het Classicisme, de Symfonie.

Fuga
Zonder twijfel is de fuga de belangrijkste compositievorm uit de Barok. De fuga is een ingewikkelde compositievorm waarbij het thema als een ingewikkelde canon wordt herhaald in een omgekeerde vorm en in allerlei verschillende stemmen.  Beluister hier de expositie van de Fuga in G mineur van Johann Sebastian Bach in een bewerking voor koperblazers.

 

 

Basso Continuo

Een typische begeleidingsvorm in de Barok is het basso continuo. Letterlijk vertaald betekent dit: volgbas, doorlopende bas. Basso continuo wordt ook wel aangeduid als 'becijferde bas'. Akkoorden werden gespeeld door het clavecimbel, maar die accoorden stonden niet in notenschrift op de clavecimbelpartij. De clavecinist had alleen de baslijn op papier staan met daarbij de becijfering van de harmonieën. Tijdens het spelen werkte de clavecinist deze verder uit. Omdat het clavecimbel een relatief zwak geluid geeft in de laagte, werd de baslijn versterkt door een basinstrument. Het luisterfragment hieronder van Bach is een mooi voorbeeld van een basso continuo. Duidelijk is het clavecimbel te horen met een cello als versterkte baslijn. De fluit en viool hebben de rol van solo-instrument.

Rococo

Het laatste deel van de Barokperiode noemt men wel de Rococo, een term afkomstig uit de bouwkunst waarmee men de versiering van de ruimte met schelpen, bloemen en ranken aangaf. In de muziek leidde deze periode tot een overdreven gebruik van versieringen. We spreken dan ook wel over de 'Galante stijl'. Tot deze stijl behoort voornamelijk de Franse muziek van Couperin en Ramea.
Het majeur- en mineurstelsel kreeg in de barok pas echt de vorm zoals wij dat nu ook kennen.