De Renaissance periode was ongeveer van 1350 tot 1600 en betekent letterlijk 'wedergeboorte'. Na de donkere middeleeuwen was het tijd voor een nieuwe gouden tijd. Hierbij werd het oude Griekse en Romeinse rijk als voorbeeld genomen en zou overtroffen moeten worden.
De ontwikkeling van de meerstemmigheid, zoals die plaatsvond in de Middeleeuwen, ging steeds verder. De stemmen hadden afzonderlijk van elkaar een eigen ritme en melodie en klonken door elkaar. Dit wordt polyfonie genoemd. Deze polifone muziek werd echter zo ingewikkeld, dat de muziek voor het gewone volk niet meer te begrijpen was. De muziek vervreemdde van het volk. Halverwege de 16e eeuw was het einde van de polyfonie dan ook in zicht.
De compositie Missa L'homme Armé van de componist Guilaume Dufay begint unisono (zingen op gelijke toonhoogte) en is daarna polyfoon.
In de Italiaanse steden vond een vernieuwing van de muziek voor het eerst plaats. De nieuwe stroming in de muziek richtte zich tegen de meerstemmigheid. In de polyfonie was de tekst van liederen allang niet meer te verstaan geweest. In een eenstemmige melodie met een begeleiding was de tekst wel verstaanbaar; dat werd dan ook het ideaal. Monodie dus, in plaats van polyfonie.
Eigenlijk was de nieuwe stroming niks meer of minder dan teruggrijpen op de muzikale ideeën van de oude Griekse en Romeinse beschavingen. Een soort opnieuw geboren worden van deze ideeën, dus. De nieuwe stroming kreeg dan ook deze naam: Renaissance (wedergeboorte). De Renaissance verspreidde zich razendsnel vanuit Italië over heel Europa.
In het begin werden de nieuwe melodieën alleen voor zangstem geschreven, later werden ze ook instrumentaal begeleid door bijvoorbeeld de luit. Men begon zelfs de zangstemmen door instrumenten te vervangen. Zo begon de instrumentale muziek zich te ontwikkelen.
Naar voorbeeld van de menselijke stemmen (sopraan-alt-tenor-bas) werden instrumenten in verschillende grootten gemaakt en ontstonden instrumenten-families. Ook het kerkorgel werd verder ontwikkeld en uitgebreid, en ontstond er een uitgebreide orgelliteratuur.
Jan Pieterszoon Sweelinck was een zeer vooraanstaand componist in die tijd. Hij was organist van de Oude Kerk in Amsterdam. Zijn orgelspel was beroemd tot ver in het buitenland en leerlingen uit heel Europa kwamen naar hem toe. Zo kreeg hij de naam Organistenmaker. Hij componeerde voor orgel en klavier en ook vocale muziek. Variaties, toccata's en voorspelen behoren tot zijn oevre. Zijn psalmen zijn zelfs beroemd geworden.
De Italiaanse componist Claudio Monteverdi heeft de eerste opera gecomponeerd L'orfeo. Hier hoorde je voor het eerst het recitatief (een gesproken tekst over de muziek). Teksten werd steeds belangrijker en niet meer ondergeschikt aan de muziek.
Er ontstond de overgang van prima prattica naar seconda prattica. Bij prima prattica is de muziek belangrijker dan de tekst zoals we horen bij ingewikkelde polyfone muziek waar de tektst niet duidelijk is te volgen. Bij Seconda prattica is de muziek en tekst in evenwicht en vormt deze meer een eenheid. Bij het sterven van Christus hoor je bijvoorbeeld dalende tonen en bij het opstijgen naar de hemel gaat de melodie omhoog.
Drie belangrijke muzikale vormen in die tijd waren het motet, madrigaal en de psalmen.
Een motet is een Bijbeltekst die op muziek is gezet. In een motet gebruikt de componist, net zoals bij de mis, imitatie, canon en stemparen. Het verschil is dat een motet korter is. In het motet wordt gebruik gemaakt van tekstuitbeelding, dat wil zeggen dat een componist de muziek probeert te componeren die goed bij de sfeer en lading van de tekst past. Bijvoorbeeld een dalende melodie als het gaat over het lijden en sterven van christus, of een stijgende melodie als hij ten hemel vaart.
Een madrigaal is een vocale compositie voor buiten de kerk. Kenmerken zijn dat het een wereldlijk stuk is en dat de tekst altijd Italiaans is. Madrigalen worden tijdens de Renaissance vaak aan het hof gezongen. Het biedt amusement op hoog niveau. Wat de teksten betreft worden vaak gedichten van beroemde schrijvers gebruikt. In de muziek wordt de tekst zo goed mogelijk uitgebeeld. Componisten experimenteerden hier veel met dissonante, ‘vage en vreemde’ harmonieën, die in de kerk verboden waren.
De psalmen die voorheen in de kerk in het latijn werden gezongen worden onder invloed van Luther en Calvijn (de reformatie) in de eigen taal gezongen.
Er kwamen in deze tijd steeds meer instrumenten bij. Twee belangrijke instrumenten uit deze tijd waren het kerkorgel en de klavecimbel.
Een van de belangrijkste uitvindingen uit de Renaissance is die van de boekdrukkunst. Voorheen werd alles met de hand geschreven en dat was letterlijk en figuurlijk monnikenwerk. Met de uitvinding van de Duitse goudsmit Johann Gutenberg in 1430 kon er eenvoudig en op grote schaal muziek worden gedrukt en verspreidt over heel Europa. Nu kreeg ook het volk toegang tot muziek en was dit niet alleen in handen van de kerk en adel.
Twee belangrijke Italiaanse kunstenaars uit deze tijd zijn Leonardo Davinci (1452-1519) en Michelangelo Buonarroti (1475-1564). Leonardo Davinci is vooral bekend van zijn meesterwerken de Mona Lisa en Het laatste avondmaal. Michelangelo is bekend van zijn fresco's (plafond- wandschilderingen) in de Sixtijnse kapel. Naast kunstenaar waren zij ook natuurkundige, filosoof, schrijver, anatomist en uitvinder. Mensen zoals Davinci en Michelangelo noemen we een homo universalis. Zij zijn zeer begaafd op diverse terreinen.