In de Nederlanden bleef de aanhang van Luther beperkt, maar na 1560 groeide wel het aantal calvinisten. Hoewel ze een minderheif bleven, vormden ze een strijdlustige invloedrijke groep binnen de samenleving.
LUTHER | CALVIJN |
Alle vorsten waren door God aangesteld. Onderdanen moesten daarom altijd gehoorzamen. | Men hoefde niet te gehoorzamen als een bevel van de overheid in strijd was met Gods wil. |
Bisschoppen moesten de kerk leiden. | De kerkenraad moest het hoogste orgaan van de kerk zijn. |
Mensen konden in de hemel komen door veel de Bijbel te lezen en door oprecht in God te geloven. | Predestinatie: God had al van tevoren besloten welke mensen na hun dood in de helmel zouden komen en welke niet. Het verloop van iemands leven kon niets aan doen veranderen. |