5.5.2 Kohlberg

Lawrence Kohlberg (1927 - 1987) beschrijft de morele ontwikkeling van het kind

Bron: http://collegestudentdeveltheory.blogspot.com/2010/09/kohlbergs-theory-of-moral-development.html

 

Het begrip dat bij Lawrence Kohlberg centraal staat is moraliteit. Dit is de ontwikkeling van het overnemen en internationaliseren van de maatschappelijke normen, door een persoon. Kohlberg gaat deels uit van de stadia die Piaget hanteert.

Leeftijden worden niet altijd gekoppeld aan een dergelijk schema, omdat niet iedereen het hoogste niveau van redeneren hoeft te/zou kunnen behalen. Wel kan gezegd worden dat de eerste niveaus bij het jongere kind (peuter, kleuter) horen, de middelste niveaus bij het schoolkind zich ontwikkelen en de laatste twee niveaus behaald kunnen worden vanaf de adolescentie.

 

SCHEMA KOHLBERG MORELE ONTWIKKELING IN ZES FASEN
0  PREMORALITEIT
Goed is wat plezierig is.
Wat pijn doet, of angst inboezemt, is slecht. Er is bij het kind in de eerste levensjaren nog geen ethisch besef. Het kan zelf nog geen onderscheid maken tussen 'goed' en 'slecht'.
I  PRECONVENTIONEEL NIVEAU
1) Het kind is geheel en al op de externe autoriteit gericht (oriëntatie op straf en gehoorzaamheid)
Iets is vanzelfsprekend goed omdat een autoriteit (moeder, vader) dat zegt.
Alles waar straf op staat, is slecht: 'Ik zorg dat ze niet boos op mij worden'. Zekerheidshalve wordt het gedrag van de autoriteit geïmiteerd, - althans, zolang de autoriteit in de buurt is.
2) Ten opzichte van anderen wordt een weegschaalmodel gehanteerd (instrumentele oriëntatie)
'Ik doe iets voor een ander, omdat die ander (dan) iets voor mij doet. Als jij niet lief bent voor mij, dan ben ik niet lief voor jou'. Wat het eigenbelang van het kind niet direct dient, zal het ook niet doen. Het eigenbelang gaat voor.
II  CONVENTIONEEL NIVEAU
3) Goed is wat de anderen goed vinden (interpersoonlijke oriëntatie)
'Wat men van mij verwacht, dat wil ik doen. Ik kijk eerst naar de anderen, voor ik zelf een besluit neem'.
Met eventuele negatieve gevolgen wordt weinig of geen rekening gehouden: 'Iedereen doet het immers? Ik wil niet anders zijn dan de anderen'.
4) Goed is wat de eigen groep normaal vindt (oriëntatie op wetten en plichten)
'Ik laat mijn doen en laten bepalen door de meerderheid. De gangbare groepsnorm wens ik niet te overtreden, anders wordt het leven verwarrend en moeilijk.
Ik sluit mij aan bij de mening van mijn groep'.
III  POSTCONVENTIONEEL NIVEAU
5) Goed is wat in overleg is overeengekomen (oriëntatie op sociale contracten)
'Afspraken moeten gerespecteerd worden. Iets is goed, als in principe iedereen op die manier zou handelen. Het doel heiligt niet alle middelen. Respect voor anderen is belangrijk. Ik ga voor de rechten van de mens. Mensen mogen elkaar niet misbruiken. Wat 'men' normaal vindt behoef ik nog niet normaal te vinden! Ik heb eventueel het recht om zélf te bepalen hoe ik in deze situatie handel'.
6) Iets is goed omdat het niet tegen de eigen principes ingaat (orientatie op universele ethische principes)
'Mijn persoonlijke geweten weegt het zwaarst en geeft de doorslag. Ik ga voor de rechten van het individu. Voor de wereld waarin ik leef draag ik een directe verantwoordelijkheid. Ik zal wat slecht is openlijk afkeuren. Zelfs al is niemand het met mij eens. Hier sta ik, ik kan niet anders'.
 

Bron: http://www.waarden.org/werkpl/lesmat/spelen/ganzenbord/kohlberg.html

Bron: Feldman, R.S. (2016).