Stap 4 - Instructiefilmpje en kerst vieren

Meewerkend voorwerp

Eerder heb je gelezen dat een meewerkend voorwerp een zinsdeel is dat met aan of voor kan beginnen. Als de woorden aan of voor er niet staan, kun je ze er voor zetten. Je vindt het meewerkend voorwerp ook door te vragen:
wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.

Voorbeelden:

Als je goed hebt opgelet, is jou opgevallen dat in de twee voorbeeldzinnen, de persoonsvorm steeds het werkwoord geven is. Als iemand iets geeft, hoort daar ook automatisch een ontvanger bij. Heb jij wel eens iets gegeven aan niemand? We noemen iets pas geven, als er ook iemand is die het aanneemt, als iemand meewerkt. De ontvanger is het meewerkend voorwerp. Dat wat wordt gegeven is het lijdend voorwerp.

1) gever

2) ontvanger  (mv)

3) dat wat gegeven wordt (lv).

Kijk naar het filmpje over het meewerkend voorwerp. 

Er zijn heel veel werkwoorden die verwant zijn aan geven of vertellen en waarbij hetzelfde principe geldt. Denk aan; schenken, doneren, uitdelen, uitleggen, aanbieden, afstaan, bezorgen, bieden, brengen, geven, gunnen, leveren, nalaten, overdragen, overhandigen, sturen, toedienen, toereiken, toestaan, toesturen, toewijzen, uitreiken, vergoeden, verschaffen; berekenen, betalen, lenen, uitlenen, verkopen; afnemen, afpakken, beletten, besparen, onthouden, ontnemen; schuldig zijn, verschuldigd zijn.

Het meewerkend voorwerp is dus vaak de ontvanger van dat wat gegeven wordt. Met Kerst bijvoorbeeld, geeft men elkaar cadeautjes.

Oefenopdracht: Maak aan de hand van de tips uit de video vijf zinnen waarin een cadeau (lijdend voorwerp) en een meewerkend voorwerp (de ontvanger) voorkomt. Wie in jouw familie krijgt het cadeau? Kies steeds een ander familielid als ontvanger. Daag jezelf uit door minimaal 1x een ander werkwoord te gebruiken dan geven.