Een fiets heeft minimaal twee tandwielen: een tandwiel bij de trappers en een tandwiel bij het achterwiel. De tandwielen zijn verbonden door een ketting. Doorgaans is het tandwiel bij de trapas groter en heeft meer tanden dan het tandwiel bij de as van het achterwiel.
Bekijk de afbeelding.
Het grootste tandwiel heeft 24 tanden.
Het kleine tandwiel heeft 12 tanden.
Als het grote tandwiel één keer ronddraait,
draait het kleine tandwiel twee keer rond.
De verhouding tussen het aantal tandwielen noem je de overbrenging. Hoe kleiner de overbrenging hoe minder kracht je hoeft te zetten om de trappers één keer rond te draaien. Hoe kleiner de overbrenging, hoe kleiner de versnelling.
Een kleinere versnelling betekent wel dat je de trappers vaker rond moet trappen om dezelfde afstand af te leggen.