Scheidbare werkwoorden

Wat zijn scheidbare werkwoorden?

Dit zijn werkwoorden die in een zin gescheiden worden of uit twee delen bestaan: een werkwoord en een voorzetsel of ander woord.
Die aparte delen blijven wel altijd bij elkaar horen in bijvoorbeeld het werkwoordelijk gezegde.


Voorkennis

Je kunt scheidbare werkwoorden pas herkennen en goed gebruiken als je weet:
- wat werkwoorden zijn;
- wat voorzetsels zijn.


Voorbeeld

- opbellen:        Jeroen belde zijn zusje op om te vragen of ze meeging naar de kermis.
- oversteken:   Er reden veel auto's, dus ze staken de weg voorzichtig over.
- meeleven:     De gasten leefden erg met de nabestaanden mee.


Hoe scheid je deze werkwoorden?

1. als persoonsvorm                               met een voorzetsel of ander woord.
2. als heel werkwoord (infinitief)          met 'te' of een ander werkwoord.
3. als voltooid deelwoord                      met 'ge'.


1 Als persoonsvorm, op de normale, dus tweede plek in de zin en het voorzetsel of het andere woord achteraan in de zin.

- aanstellen: Hij stelde zich erg aan toen hij struikelde. stelde = persoonsvorm               aan = voorzetsel
- opstaan: We staan 's morgens altijd erg vroeg op. staan = persoonsvorm                op = voorzetsel
- samenspelen: Het team speelde goed samen en wonnen daardoor de wedstrijd. speelde = persoonsvorm            samen = ander woord

 

2 Als heel werkwoord en voorzetsel of ander woord worden gescheiden door 'te' of door een ander werkwoord.

- zich aanstellen:    Hij liep zich erg aan te stellen nadat hij was gestruikeld. aan -   te - stellen
- opstaan:             We zullen morgen wel vroeg op willen staan. op -  willen - staan
- samenspelen:   Het team zal deze wedstrijd goed samen moeten spelen. samen - moeten - spelen

 

3 Als voltooid deelwoord met een voorzetsel of ander woord en werkwoord als één woord geschreven met 'ge' ertussen.  Gebruikt als voltooid deelwoord in de zin.

- zich aanstellen:   Hij heeft zich enorm aangesteld toen hij struikelde aan - ge - steld
- opstaan:            Vanmorgen zijn we extra vroeg opgestaan. op - ge - staan

- samenspelen:  Het team heeft enorm goed samengespeeld en daardoor gewonnen!

samen - ge - speeld

 

Heb je deze uitleg en de voorbeelden gelezen en begrepen? Maak dan de opdrachten.