Een dichter bepaalt zelf hoe een gedicht wordt opgebouwd, behalve als de dichter een dichtvorm met een vaste structuur gebruikt. Er zijn een aantal bekende dichtvormen met een vaste vorm:
limerick: een gedicht van vijf regels in een bepaald ritme;
elfje: een gedicht van elf woorden met een vaste opbouw;
haiku: een gedicht in drie regels van 5, 7 en 5 lettergrepen.
Ander voorbeelden van dichtvormen:
klankdicht: bestaat niet uit echte woorden maar uit een reeks klanken;
nonsenspoëzie: bevat woorden die niet bestaan of dingen die niet kunnen;
naamdicht: de eerste letters van de versregels vormen een zin.
Van elke dichtvorm vind je een voorbeeld op de volgende pagina's.