Naamvallen - Eerste en vierde naamval
Wat voorbeelden:
- Der Mann lacht. (= de man lacht) --> Wie / Wat lacht? = de man (mannelijk, 1e naamval)
- Ich habe einen Bruder. (= Ik heb een broer) --> Wie / Wat heb ik? = een broer (mannelijk, 4e naamval)
- Je ziet dat ook hier alleen de vierde naamval van de mannelijke woorden anders is.
Wat voorbeelden:
- Meine Mutter ist toll. (meine = onderwerp, vrouwelijk)
- Ich mag meinen Bruder sehr gerne. (meinen = lijdend voorwerp, mannelijk)