Je hebt onderdeel A. Levenskenmerken nu afgerond. Hieronder vind je de belangrijkste begrippen en hun betekenis op een rij. Lees ze nog eens door en klik eventueel op de links voor meer informatie.
Levenskenmerken/Levensverschijnselen De kenmerken die levende organismen vertonen, zoals: bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden. |
Organisme Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen/levenskenmerken. |
Dood Een organisme is dood als het geen levenskenmerken meer vertoont. |
Levenloos Iets dat nooit geleefd heeft is levenloos. |
Biotisch Biotisch betekend 'levend' |
Abiotisch Abiotisch betekent 'niet levend' |
Metamorfose Ook wel volledige gedaantewisseling genoemd; overgang van larve of rups via een popstadium naar volwassen stadium. De larve lijkt niet op het volwassen dier. Bij een vlinder of kever kent deze metamorfose de volgende fases: ei, rups/larve, pop en volwassen dier (imago). |
Ontwikkeling (van een organisme) Van vorm veranderen. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij. |
Groei Groter en zwaarder worden van een organisme |
Pop Levensfase waarbij de larve zich ontwikkelt tot een volwassen dier. Verpoppen is een proces bij de volledige metamorfose van veel insecten, zoals vlinders, vliegen en kevers. Het dier eet niet, beweegt niet, terwijl van binnen nieuwe organen ontwikkelen (bijvoorbeeld vleugels). |