Regels -t, -d en -dt

Lees de uitleg en ga daarna door met de oefeningen.

 

Om werkwoorden te vervoegen moet je de stam van het werkwoord kennen.

 

Ik = stam

Jij = stam +t

Hij/zij/het = stam+t

 

Nu krijg je bij woorden zonder –D dit :

 

Ik breng > jij brengt >  hij/ zij brengt

Ik loop > jij loopt > hij/zij loopt

 

Bij woorden waar de D al inzit krijg je dit:

 

Ik word > jij wordt > hij/zij wordt

Ik houd > jij houdt > hij/zij houdt

 

Aan deze voorbeelden kun je zien dat we dus eigenlijk alleen in de tegenwoordige tijd T’tjes toevoegen bij werkwoorden waar al een D in zit.