2.1 Fossielen

Fossielen zijn versteende resten van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten. Fossielen kunnen ontstaan als resten van organismen snel worden bedekt door sedimenten (afzettingen van bijvoorbeeld zand- of kleideeltjes). Bacteriƫn en schimmels krijgen dan niet de kans om de resten volledig af te breken omdat er dan geen lucht meer bij kan komen.
Meestal worden de harde delen van organismen gevonden, zoals botten en tanden, omdat de zachte delen meestal te snel vergaan om te kunnen fossiliseren.

Ontstaan van een fossiel

In onderstaande afbeelding zie je hoe een fossiel kan ontstaan.

Van links naar rechts: Een dier sterft en wordt bedekt door sedimenten. Meestal vergaan de zachte delen. De botten kunnen veranderen in fossielen doordat er telkens nieuwe lagen sedimenten om de oudere lagen komen. Fossielen kunnen worden gevonden als door afgraving of erosie de bovenliggende aardlagen worden weggehaald.

 

Met bepaalde technieken en onderzoeken kunnen we bepalen hoe oud een sedimentlaag is. Normaal gesproken kun je zeggen, dat hoe dieper je graaft, des te ouder de aardlaag zal zijn. Stel dat bepaalde fossielen van sommige organismen, alleen worden gevonden in lagen van dezelfde ouderdom. Dus niet in lagen die ouder zijn, en niet in jongere lagen. Dan betekent dit, dat het dier daarvoor niet bestond en op een gegeven moment ook is uitgestorven. Dit zorgt ervoor dat fossielen een argument kunnen zijn voor de evolutietheorie. De evolutietheorie gaat namelijk uit van het uitsterven van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten.

In de figuur hiernaar zie je bijvoorbeeld dat de schedel van een bepaald soort dinosaurus alleen gevonden wordt in de licht gele aardlaag. Dit zou betekenen dat deze dinosaurus alleen heeft geleefd in de periode waarin deze aardlaag is gevormd.

 

- ? - Maak opdracht 4 in je werkboek