In een zin staat een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit:
- een persoonsvorm of
- de persoonsvorm en een of meer andere werkwoordsvormen.
Voorbeelden
Opmerking 1
Als een werkwoord gesplitst is, horen beide delen bij het gezegde:
Opmerking 2
Bij sommige werkwoorden hoort altijd een wederkerend voornaamwoord.
Vergissen bijvoorbeeld kan niet zonder voornaamwoord. Het voornaamwoord hoort dan bij het gezegde.
Opmerking 3
Als er voor een infinitief (volledig werkwoord) 'te' staat, hoort dat bij het gezegde.