Voegwoorden

Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen.
Een voegwoord zorgt ervoor dat deze zinnen een goed lopend geheel vormen.
Het voegwoord plakt de zinnen als het ware aan elkaar.

Er zijn twee soorten voegwoorden: onderschikkende en nevenschikkende.
De meeste voegwoorden zijn onderschikkend.
Er zijn maar een paar nevenschikkende voegwoorden.

Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, maar, want, of, noch, doch.
Als tussen twee zinnen een nevenschikkend voegwoord wordt gebruikt, zijn beide zinnen even belangrijk.
Oftewel: De zin bestaat uit twee hoofdzinnen die door middel van een nevenschikkend voegwoord aan elkaar zijn geplakt.
Vandaar het woord ‘nevenschikkend’. De twee zinnen worden dan ‘nevenschikkende zinnen’ genoemd.

Onderschikkende voegwoorden zijn: omdat, terwijl, daardoor, dat, zodat, doordat, nadat, als, indien, opdat.
Als tussen twee zinnen een onderschikkend voegwoord wordt gebruikt, heb je te maken met een hoofdzin en een bijzin.
In de hoofdzin staat de belangrijkste informatie. Deze zinnen worden ‘onderschikkende zinnen’ genoemd.

Opmerking
Voegwoorden zijn nooit een zinsdeel of zinsdeelstuk.