Tijd in een verhaal

Tijd
Een schrijver speelt vaak met de tijd in het verhaal om het verhaal spannend te maken.
Als de gebeurtenissen in de volgorde verteld worden waarin ze zich hebben afgespeeld, dan noem je het een chronologisch verhaal. Maar als de tijd niet volgens de klok verloopt, is het verhaal niet-chronologisch.

Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal.
Het is een terugblik in het verleden. Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat. Flashbacks en flashforwards zorgen voor afwisseling en geven de lezer informatie die hij nodig heeft om het vervolg van het verhaal beter te begrijpen.

Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden, spreek je van tijdverdichting.
Voorbeelden: een maand later, later die middag, naarmate de zomer vorderde.

Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging. Als hij de gebeurtenissen versnelt weergeeft, spreek je van een versnelling.
De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren...).

Ruimte en handeling
Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. De ruimte zorgt voor sfeer en spanning.
Ruimte kan ook een symbolische functie hebben. IJs en kou kunnen verwijzen naar de dood. En de lente staat vaak voor beginnend leven of een nieuw begin.

Past de ruimte bij de handeling, dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Een conflict zal bijvoorbeeld vaak uitgevochten worden tijdens onweer en een liefdesverhaal past beter op een palmenstrand dan op een industrieterrein. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling. De handeling verwacht je niet op deze plaats. Eenzame personen verwacht je niet direct op een dancefeest.