Om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft, heb je de stam van het werkwoord nodig.
De stam van het werkwoord is de kortste vorm van het werkwoord.
Voorbeelden
Onthoud:
Werkwoorden met een lange klinker hebben ook een stam met een lange klinker: raken --> raak.
Een stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers: plakken --> plak.
Een stam eindigt nooit of een 'v' of een 'z': reizen --> reis.
De stam van een '-iën-werkwoord' eindigt op ie: neuriën --> neurie.
De meeste werkwoorden zijn regelmatige, zwakke werkwoorden. Welke vorm van het werkwoord je gebruikt, hangt af van het onderwerp.
In de tegenwoordige tijd zijn er een aantal onregelmatige werkwoorden.
Sterke werkwoorden veranderen van klank.
Een paar voorbeelden:
kunnen | mogen | zullen | zijn |
ik kan | ik mag | ik zal | ik ben |
jij kan of kunt | jij mag | jij zult | jij bent |
hij kan | hij mag | hij zal | hij is |
wij kunnen | wij mogen | wij zullen | wij zijn |
Een lijst met alle onregelmatige werkwoorden vind je op wikipedia.
Tips:
Een werkwoordsvorm in de tegenwoordige tijd kan alleen op een 'd' eindigen als de stam van het werkwoord op een 'd' eindigt.
Voorbeeld: ik word
Bij werkwoorden waarvan de stam op een 'd' eindigt, hoor je niet of de 't' achtergevoegd moet worden.
Vervang als je twijfelt het werkwoord door 'werken', dan kun je horen of er wel of geen 't' achter moet komen.
Voorbeeld:
'Jij werkt' eindigt op een 't', dus 'Jij wordt' eindigt ook op een 't'.
'Ik werk' eindigt niet met een 't', dus 'Ik word' eindigt ook niet op een 't'.