De eerste zin staat in de bedrijvende vorm (actief).
In deze zin staat een werkwoordelijk gezegde (koopt), een onderwerp (de man) en een lijdend voorwerp (een computer).
De tweede zin staat zin in de lijdende vorm (passief).
Er veranderen dan drie dingen:
Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.
Let op!
Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.
Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken.
Als je zinnen omzet van de bedrijvende vorm naar de lijdende vorm of andersom moet de tijd van de zin hetzelfde blijven.
Voorbeelden:
De man heeft de computer gekocht. (v.t.t.)
De computer is door de man gekocht. (v.t.t.)
De man zal de computer kopen. (o.t.t.t.)
De computer zal door de man gekocht worden. (o.t.t.t.)
De man zou de computer gekocht hebben. (v.v.t.t.)
De computer zou door de man gekocht zijn. (v.v.t.t.)