Er zijn drie lidwoorden: de, het ('t), een ('n).
De woorden ‘de’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden, ‘een’ noem je een onbepaald lidwoord.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden:
'Het' is in sommige gevallen geen lidwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord.
Dat kun je zien doordat er geen zelfstandig naamwoord achter staat.
Voorbeeld: