Een tekst bestaat vaak uit een inleiding, middenstuk en slot.
Een inleiding bestaat uit een of meer alinea’s en heeft als functies aandacht trekken van de lezer en het introduceren van het onderwerp.
Aandacht trekken kun je bijvoorbeeld met het vertellen over iets wat je hebt gelezen of meegemaakt (een anekdote).
Bij de introductie kun je gebruikmaken van het stellen van enkele vragen of het aankondigen van wat je verder in de tekst gaat bespreken.
De structuur van het middenstuk wordt bepaald door de structuur waarvoor je hebt gekozen in de inleiding.
In het slot kom je terug op de in de inleiding gestelde vraag of gegeven probleemstelling.
Je kunt een korte samenvatting geven, je conclusie geven, een aanbeveling doen of je verwachtingen uitspreken.
Bij een activerende tekst kun je de lezer aanmoedigen een bepaalde handeling wel of niet te doen.
Als je een originele uitsmijter (opvallende uitspraak/voorbeeld) hebt, kun je je tekst daarmee afsluiten.