die verwijst naar mannelijke en vrouwelijk woorden.
dat verwijst naar onzijdige woorden.
In de volgende gevallen gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord wat:
na onbepaalde voornaamwoorden: alles, iets, niets, veel, het enige
Alles wat hij wist, schreef hij op.
na een overtreffende trap: het mooiste, het aardigste, het grootste
Het mooiste wat ik gelezen heb, zal ik je vertellen.
als je 'wat' kunt vervangen door 'datgene wat' Wat ik niet vergeten ben, zal ik noteren.
als 'wat' terugverwijst naar een voorafgaande zin.
Hij zei toen iets totaal anders, wat me irriteerde.
Hierop, eraan, waarop, daarvan, daarover, enz.
Bijwoorden als hierop, eraan, waarop, daarover, enz. verwijzen naar woorden of woordgroepen.
Deze bijwoorden kun je splitsten.
Hij is toch gekomen; hierop hadden we niet gerekend.
Hij is toch gekomen; hier hadden we niet op gerekend.
Roken is schadelijk voor je gezondheid; daarvan zal je spijt krijgen.
Roken is schadelijk voor je gezondheid; daar zal je spijt van krijgen.
Waarop, op wie
Houd je aan de volgende regels:
Je gebruikt een voorzetsel + wie als naar personen wordt verwezen.
De jongen op wie ik wacht.
Je gebruikt een waar- + voorzetsel als naar zaken wordt verwezen.
De stoel waarop ik zit.