We onderscheiden:
We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze in een zin aangeven:
- tegenwoordige of verleden tijd: zij vraagt, hij vroeg
- enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vroegen
Als je de persoonsvorm zoekt, kun je het beste de zin in een andere tijd zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Deelwoorden worden in twee groepen verdeeld:
- Werkwoordsvormen als gewerkt, gelopen, gebeurd en bekleed noemen we voltooide deelwoorden.
- Lachend(e), werkend(e), fietsend(e) en kijken(de) noemen we onvoltooide deelwoorden.
Infinitieven zijn de hele werkwoorden.
Voorbeelden: wandelen, wijzen, gebeuren, bedelen, remmen, verkiezen, antwoorden, etc.