De persoonsvormen zien er in de verleden tijd zo uit:
sterke werkwoorden enkelvoud + meervoud |
klinker in de stam verandert: ik/jij/hij/zij/ het sliep, wij/jullie/zij sliepen |
hele stam verandert: ik/jij/hij/zij/het stond, wij/jullie/zij stonden |
|
zwakke werkwoorden enkelvoud + meervoud |
stam + de(n) ik/jij/hij/zij/het gooide, wij/jullie/zij gooiden |
stam + te(n) ik/jij/hij/zij/het stapte, wij/jullie/zij stapten |
Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit 't kofschip of 't fokschaap schrijf je stam + te(n).
Anders schrijf je altijd de(n).