Persoonsvorm - 2

De persoonsvormen zien er in de verleden tijd zo uit:

sterke werkwoorden
enkelvoud + meervoud
klinker in de stam verandert:
ik/jij/hij/zij/ het sliep, wij/jullie/zij sliepen
  hele stam verandert:
ik/jij/hij/zij/het stond, wij/jullie/zij stonden
zwakke werkwoorden
enkelvoud + meervoud
stam + de(n)
ik/jij/hij/zij/het gooide, wij/jullie/zij gooiden
  stam + te(n)
ik/jij/hij/zij/het stapte, wij/jullie/zij stapten

 

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit 't kofschip of 't fokschaap schrijf je stam + te(n).
Anders schrijf je altijd de(n).