Heel goed! Je weet nu hoe je werkwoorden kan vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Nu kunnen we door met het volgende onderdeel: werkwoorden vervoegen in de verleden tijd.
De persoonsvorm kan ook in de verleden tijd ingevuld worden in een zin.
In de verleden tijd hebben we twee mogelijkheden:
- sterke werkwoorden
- zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet maar krijgen een uitgang als -de/-den of -te/-ten.
Sterke werwoorden veranderen wel. Zo krijg je bevoorbeeld gaan-ging.
Om dit te onthouden kan je een ezelsbruggetje gebruiken:
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.
Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Nu kan je de volgende sleepoefening doen om te kijken of je het begrepen hebt.