4.1 Hoe zit het?

Wat is een samenstelling?
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. Dit noem je dan ook een samengesteld woord oftewel een samenstelling. Het tweede gedeelte van zo'n woord is het belangrijkst, want dat bepaalt de betekenis, bijvoorbeeld:

Een hotelkamer is een soort kamer: een kamer in een hotel.

Een sportbroek is een soort broek: een broek die je draagt bij het sporten.

Voorbeelden van samenstellingen zijn:

tuinbroek, slaapkamer, dorpsstraat, rugtas, paardenbloem, wijnglas etc.

Bestaande woorden
Een samenstelling bestaat altijd uit bestaande woorden, die dus ook zelfstandig voor kunnen komen. In samenstellingen worden voornamelijk zelfstandige naamwoorden gebruikt (voetbal = voet + bal), maar ook wordt er gebruik gemaakt van werkwoorden (kennismaken = kennis + maken) en bijvoeglijke naamwoorden (donkergroen = donker + groen).

Het is belangrijk dat de woorden ook los van elkaar te gebruiken zijn. Is dit niet het geval, bijvoorbeeld bij het woord: verliefdheid. Verliefd is hier een woord dat je zelfstandig kunt gebruiken, maar heid niet. Dit is een achtervoegsel. Je hebt hier dus niet te maken met een samenstelling, maar met een afleiding. Hierover lees je meer in de verdieper.

 

Opdracht 1
Schrijf van de volgende samenstellingen op uit welke twee woorden deze bestaan.
Voorbeeld: pannenkoek bestaat uit de woorden: pan + koek.

1. paardenbloem

2. groentesoep

3. zonneschijn

4. autobedrijf

5. zandkasteel

 

Opdracht 2
Schrijf het woord op dat op de puntjes hoort. Het woord op de puntjes moet een samenstelling maken met zowel het linker- als het rechter woord.
Voorbeeld: katten .... steen. Op de puntjes moet bak komen te staan, want dan heb je de samenstelling kattenbak en de samenstelling baksteen.

Nu jij!

kerst     …       zaal

appel    ...       gaard

achter    ...       broek

zomer    ...       boek

slag       …       sport

sleutel   …       pad

hijs        …       water  

dij          …       merg

 

Opdracht 3
Maak zoveel mogelijk kloppende samenstellingen door een woord uit de linker rij te combineren met een woord uit de rechter rij. Je mag de woorden eventueel meerdere keren gebruiken.

auto                                   ader

fruit                                    bestuur

goederen                           fotograaf

hoofd                                 leiding

leerlingen                           transport

ouder                                 trein

pers                                   participatie

school                                raad

slag                                    automaat

Als je klaar bent, mag je het bestand hieronder openen. Hierin staan de juiste antwoorden. Kijk je eigen werk na.

Antwoorden opdrachten 1, 2 en 3