1.3 Onderwerp

Wanneer je de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde hebt gevonden, ga je het onderwerp in de zin zoeken.
Het onderwerp vind je door de volgende vraag te stellen: wie of wat + gezegde?

Bijvoorbeeld in de zin:

Jacob is maandag naar de tandarts geweest.

In deze zin is is geweest het werkwoordelijk gezegde. De vraag die je voor het onderwerp stelt, is dan als volgt:

Wie of wat is geweest?

Het antwoord op die vraag is Jacob. Jacob is dus het onderwerp in de zin.

 

Het onderwerp kan ook uit meerdere woorden bestaan. Bijvoorbeeld de zin:

Het meisje met de tuinbroek plukt de bloemen uit de tuin.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: plukt.

Wie of wat plukt? Het antwoord op deze vraag is: het meisje met de tuinbroek.

 

Opdracht 4
Maak onderstaande oefening.