2.2.1 Stap 1

Stap 1
Het eerste wat je doet als je een persoonsvorm in de verleden tijd wil gaan schrijven, is kijken of je met een sterk of een zwak werkwoord te maken hebt.

Sterke werkwoorden
Het zit eigenlijk al in de naam, sterke werkwoorden veranderen sterk in de verleden tijd. Dit zijn woorden die je moet weten, hier zijn geen regels aan verbonden. Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn:

- lopen wordt liepen

- zwemmen wordt zwommen

- roepen wordt riepen

- klimmen wordt klommen

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn de woorden waarvoor er regels gelden. Deze woorden veranderen niet heel erg als je ze van tijd verandert.
Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn:

- werken wordt werkten

- bellen wordt belden

- geloven wordt geloofden

 

Opdracht 2
Maak onderstaande opdracht om te kijken of je zwakke en sterke werkwoorden herkent.