Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Het kan zijn dat, naast de persoonsvorm, er meerdere werkwoorden in de zin staan.
Bijvoorbeeld in de zin: Jullie hebben heel erg goed gewerkt.
Hebben is in deze zin de persoonsvorm, maar ook gewerkt is een werkwoord. Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is dus: hebben gewerkt.
Wanneer je de persoonsvorm van een zin hebt ontdekt kan je deze meteen bij het werkwoordelijk gezegde zetten.
Vervolgens kijk je of er nog meer werkwoorden in de zin staan.
Het werkwoordelijk gezegde kan ook bestaan uit een werkwoord + een los woord. Dit is het geval bij splitsbare werkwoorden. Bijvoorbeeld bij het woord overschrijven. In de zin: Ik schrijf snel mijn huiswerk over is het werkwoordelijk gezegde: schrijf over.
Enkele andere voorbeelden van splitsbare werkwoorden zijn: afkijken, afwassen, overgeven, nakijken etc.
Opdracht 3
Maak onderstaande oefening. Probeer minstens 6 vragen goed te beantwoorden en de lees de uitleg zorgvuldig door!