We gaan deze les aan de slag met weer een nieuwe woordsoort, namelijk telwoorden. Met telwoorden, het woord zegt het al, kan je tellen. Je hebt twee verschillende soorten telwoorden, namelijk: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.
Hoofdtelwoorden
Bij hoofdtelwoorden horen de aantallen, bijvoorbeeld: één, twee, drie, vier etc. Je telt als het ware de hoofden.
Rangtelwoorden
Bij rangtelwoorden gaat het om de plaats in de rij, bijvoorbeeld: eerste, tweede, derde, vierde etc. Het geeft eigenlijk de volgorde aan.
Opdracht 6
Schrijf van de volgende woorden op of je met een hoofdtelwoord of een rangtelwoord te maken hebt.
achtste honderdtwee
negen derde
negenhonderdste vierentwintigste
driehonderdvierentwintig achtennegentig
Opdracht 7
Neem onderstaand schema over en maak het af.
Hoofdtelwoord |
Rangtelwoord |
||
8 |
acht |
8e |
achtste |
|
vijfendertig |
|
|
|
|
180e |
|
|
|
|
driehonderddrieënveertigste |
1000 |
|
|
|
|
tienduizend |
|
|
|
|
987e |
|
Bepaalde en onbepaalde telwoorden
Er valt bij de telwoorden nog een onderscheid te maken, namelijk bepaalde en onbepaalde telwoorden.
Bepaalde telwoorden
Bij bepaalde telwoorden heb je te maken met telwoorden waarvan het aantal bekend is. Voorbeelden hiervan zijn: eerste, twee, tachtig.
Onbepaalde telwoorden
Bij onbepaalde telwoorden heb je juist te maken met telwoorden waarvan het aantal onbekend is. Voorbeelden hiervan zijn: zoveelste, wat, weinig, veel, enkele.
Opdracht 8
Maak onderstaande oefening over telwoorden.
Extra oefeningen voor telwoorden vind je hieronder:
http://www.berktekst.nl/grammatica/grammatica-woordsoorten/telwoord/