2.2.2 Stap 2 en stap 3

Stap 2
Als je weet met wat voor een werkwoord je te maken hebt, kun je aan de slag. Een sterk werkwoord moet je gewoon weten, maar bij zwakke werkwoorden heb je met regels te maken die je dient te volgen.

Het is belangrijk dat je dan eerst de stam van het werkwoord opschrijft. De stam is de kortste vorm van het werkwoord, het is de ik-vorm in de tegenwoordige tijd.

Stap 3
Als je de stam hebt genoteerd, kijk je naar de laatste letter.
Je gaat dan kijken of de laatste letter van de stam wel of niet in 't exkofschip staat. De klinkers (dus de e, o en de i) tellen niet mee!

 

Opdracht 3
Schrijf in je schrift de stam van de volgende woorden op en onderstreep telkens de laatste letter.

rennen
dansen
tekenen

lachen
maken
sturen
darten
melden

Controleer of je het goed hebt gedaan. De antwoorden vind je hieronder.

Antwoorden