De voorbeelden die je tot nu toe hebt gezien van samenstellingen bestonden over het algemeen uit twee woorden. Er zijn ook samenstellingen die uit meer woorden bestaan.
Voorbeelden hiervan zijn: koffiezetapparaat, belegdebroodjesspecialist en voetbalveldinspecteur.
Deze woorden schrijf je gewoon aan elkaar. Er is een groep waarbij dat minder duidelijk is en dat zijn woorden die bestaan uit een bijvoeglijk naamwoord en twee zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld: langeafstandsloper is iets anders dan een lange afstandsloper. In het eerste geval heb je het over iemand die lange afstanden loopt en in het tweede geval heb je het over iemand die lang is en afstanden loopt.
Nog een voorbeeld hiervan is: groenezeepfabriek. Als dat woord er zo staat, dan heb je het over een fabriek waar ze groenezeep produceren, maar staat er groene zeepfabriek dan heb je er over een fabriek die groen is en zeep produceert.
Bij dit soort woorden moet je altijd goed bedenken wat je wil zeggen! Als je het bijvoeglijk naamwoord er los voorzet, zeg je iets over de twee zelfstandige naamwoorden die erna komen. Als je het bijvoeglijk naamwoord eraan vastplakt, hoort het bij het woord.
Opdracht 6
Maak onderstaande oefening.
Ben je klaar met de oefening? Ga dan door naar extra en kies daar zelf welke opdracht je gaat doen.