Het onderwerp zegt iets over diegene of datgene die iets doet of iets is. Het onderwerp en de persoonsvorm horen altijd bij elkaar, ze staan allebei in het enkelvoud of in het meervoud.
Ik zit op de bank - Wij zitten op de bank
Zorg dat je eerst het werkwoordelijk gezegde (wg) weet, want dan kun je jezelf de vraag stellen: wie of wat + wg.
Het antwoord hierop is het onderwerp.
Voorbeeld:
Lisa maakt altijd haar huiswerk.
De pv vind je door de zin vragend te maken. Maakt Lisa altijd haar huiswerk? Maakt is dus de pv. Er zitten geen andere werkwoorden in de zin dus de pv is ook meteen het wg.
Wie/wat maakt? Lisa. Lisa is in deze zin dus het onderwerp.
Om het onderwerp te oefenen klik hier