In veel zinnen treedt naast het onderwerp een lijdend voorwerp op.
Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: wie of wat wordt door het onderwerp gedaan? Oftewel wie/wat+gezegde+onderwerp.
Het antwoord daarop is het lijdend voorwerp.
Voorbeeld:
Johan | heeft | het gras | gemaaid. |
o wg wg
Vraag: wie/wat + wg + o: Wat heeft Johan gemaaid?
Antwoord: het gras.
Het lijdend voorwerp van deze zin is dus: het gras.
Stappenplan
1. |
Onderstreep de pv. |
2. |
Zet wg onderder de pv en de ander andere werkwoorden als die er zijn. |
3. |
Vraag: wie of wat + wg? |
4. |
Vraag: wie of wat + wg + o? |
Om te oefenen, klik snel op deze link