Werkwoordspelling deel 1

Hoe spel je op de juiste manier een werkwoord?

 

 

 

Tegenwoordige tijd

Enkelvoud

Ik,…. jij

Ik-vorm

 

Jij, hij, u

Ik-vorm + t

Meervoud

wij, zij, jullie

Wij-vorm

 

Bijvoorbeeld: bellen

Ik bel, bel jij?
Jij/hij/u belt

Wij/zij/jullie bellen

 

 

 

Verleden tijd

Enkelvoud

Zelfde klank

Ik-vorm + -de

 

Ik-vorm + te

Andere klank

-d of -t (langer)

 

 

wat ik hoor

Meervoud

Zelfde klank

Ik-vorm + -den

 

Ik-vorm + -ten

 

Andere klank

Wat ik hoor

 

Bijvoorbeeld: bellen

Ik-vorm is bel-  

Ik belde

Wij belden

 

 

 

 

Voltooid deelwoord

 

-d of –t (langer)

-en

 

Bijvoorbeeld: bellen

Ik heb gebeld

Wij hebben gebeld

 

Hoe bepaal je of je in de verleden tijd een –d of –t schrijft?

xtc - fokschaap

 

1. Kijk naar de ik-vorm, op welke letter eindigt deze?

2. Staat deze letter in xtc-fokschaap, dan schrijf je een –t.

3. Staat deze letter niet in xtc-fokschaap, dan schrijf je een – d.

 

Bijvoorbeeld: fietsen, ik fiets, ik fietste

Bijvoorbeeld: raden, ik raad, ik raadde