Hoe spel je op de juiste manier een werkwoord?
Tegenwoordige tijd |
Enkelvoud |
Ik,…. jij |
Ik-vorm |
|
Jij, hij, u |
Ik-vorm + t |
|
Meervoud |
wij, zij, jullie |
Wij-vorm |
|
Bijvoorbeeld: bellen Ik bel, bel jij? Wij/zij/jullie bellen
|
|||
Verleden tijd |
Enkelvoud |
Zelfde klank |
Ik-vorm + -de |
|
Ik-vorm + te |
||
Andere klank |
-d of -t (langer) |
||
|
|
wat ik hoor |
|
Meervoud |
Zelfde klank |
Ik-vorm + -den |
|
|
Ik-vorm + -ten |
||
|
Andere klank |
Wat ik hoor |
|
Bijvoorbeeld: bellen Ik-vorm is bel- Ik belde Wij belden
|
|
|
|
Voltooid deelwoord |
|
-d of –t (langer) |
|
-en |
Bijvoorbeeld: bellen
Ik heb gebeld
Wij hebben gebeld
Hoe bepaal je of je in de verleden tijd een –d of –t schrijft? xtc - fokschaap
1. Kijk naar de ik-vorm, op welke letter eindigt deze? 2. Staat deze letter in xtc-fokschaap, dan schrijf je een –t. 3. Staat deze letter niet in xtc-fokschaap, dan schrijf je een – d.
Bijvoorbeeld: fietsen, ik fiets, ik fietste Bijvoorbeeld: raden, ik raad, ik raadde |