Een instructietekst heeft het schrijfdoel instrueren. In een instructie leg je uit hoe je iets doet. Het is de bedoeling dat mensen jouw instructies opvolgen. Een voorbeeld van een instructietekst is de gebruiksaanwijzing van een brandblusser of een folder waarin staat hoe je huisvuil moet aanbieden.
Let op:
De instructie heeft geen vaste opbouw. Wel heeft een instructie een aantal kenmerken:
Boven een instructie staat meestal een titel.
Een instructie is een stappenplan; de handelingen zijn puntsgewijs en op volgorde beschreven.
Elke stap begint op een nieuwe regel of met een nieuwe alinea. Vaak worden daar opsommingstekens of cijfers bij gebruikt.
De tekst staat in de gebiedende wijs. De gebiedende wijs herken je aan de ‘doe-woorden.
De stappen worden vaak met afbeeldingen verduidelijkt.
Bij een lange instructie kun je een inhoudsopgave toevoegen. Dit is bijvoorbeeld handig bij een instructieboekje voor een huishoudelijk apparaat. Zo kan de lezer de stap die hij sneller vinden.
Instructie geven
Gebruik van signaalwoorden
Het is makkelijker om de les te volgen wanneer je gebruik maakt van signaalwoorden. Dat zijn woorden of uitdrukkingen die aangeven hoe het verhaal is opgebouwd: wat er al is behandeld, waar het nu over gaat, welke informatie straks komt, wat belangrijk is, enz..
Gebruik van voorbeelden en herhaling
Het is belangrijk tijdens de uitleg veelvuldig gebruik te maken van voorbeelden en herhaling. Probeer voorbeelden te bedenken die dicht bij de belevingswereld staan. Grappige voorbeelden worden doorgaans beter onthouden.
Zinslengte en grammaticale complexiteit
Korte zinnen zijn makkelijker dan lange. Bijzinnen zijn lastig te begrijpen. Probeer lange instructies onder te verdelen in korte zinnen.
Tempo, pauzes en rustpunten
Het is belangrijk langzaam te praten en rustpunten in te bouwen, zodat iedereen de kans krijgt de informatie te verwerken.
Stemvolume
Praat niet te hard, maar ook niet te zacht. Je kunt belangrijke passages benadrukken door die wat harder uit te spreken. Bij groepen die slecht luisteren of wat rumoerig zijn, kun je wat zachter gaan praten. Het publiek moet dan wel stil zijn omdat ze anders niet horen wat u zegt.
Articulatie
Articulatie is de manier waarop een woord uitgesproken wordt. Articuleer duidelijk, maar niet overdreven. Probeer het publiek bewust te maken van het verschil tussen gesproken en geschreven taal door bijvoorbeeld de ‘eind-n’ of woorden die eindigen op ‘-lijk’ op een natuurlijke manier uit te spreken.
Non-verbale communicatie
Ondersteun de instructies met (zinvolle) gebaren en mimiek. 80% van wat je overbrengt is non-verbaal. Ben je daar dus bewust van en maak daar ook gebruik van. Je kunt door een duidelijke non-verbale houding aan te nemen een signaal afgeven dat je wilt dat het stil wordt.