3.1 Kwadraten en wortels

Kwadraten

Als je een getal in het kwadraat zet, betekent dit dat je het getal met zichzelf vermenigvuldigd.

Bijvoorbeeld:

1² = 1 × 1 = 1

3² = 3 × 3 = 9

12² = 12 × 12 = 144

(−3)² = (−3) × (−3) = 9

Rekenmachine

Reken op de rekenmachine het kwadraat van 6,3 uit. Dit doe je als volgt:

6,3 [x²] [=]. Controleer met je rekenmachine dat er 39,69 uit komt.

 

Wortels

Het tegenovergestelde van kwadrateren is wortel trekken.

Voorbeelden:

 

Rekenmachine

Reken op de rekenmachine de wortel van 8 uit. Dit doe je als volgt:

[√] 8 [=]. Controleer met je rekenmachine dat er 2,83 uit komt.

 

Opgaven

 

 

1 Bereken zonder rekenmachine.

a  22

b 52

c 92

d 102

e 202

 

2  Bereken met rekenmachine. Rond zo nodig af op 2 decimalen.

a  212

b  422

c  9,32

d  5,122

e  0,52

 

3  Bereken. Rond zo nodig af op 2 decimalen.

a  

b  

c  

d  

e  

 

4 De oppervlakte van een vierkant is 36. Wat is de lengte van de zijde?

5  Vul in:

a  ...2 = 81

b  ...2 = 121

c  ...2 = 144

d  ...2 = 36