3.1 - Lidwoordschema
Net zoals bij de eerste naamval, heeft de vierde naamval ook een lidwoordschema. Hieronder zie je de tabel die de lidwoorden van de vierde naamval weergeeft.
3.2 - Ontleden
De vierde naamval is in het Nederlands het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp van de zin vind je met behulp van de vraag: wie/wat + gezegde(alle werkwoorden) + onderwerp
Voor het vinden van het onderwerp verwijs ik terug naar "H1 - eerste naamval".
Voorbeeld 1
Nederlands
Mijn broer bouwt een huis.
wie/wat + bouwt + mijn broer? => Een huis
Duits
Mein Bruder baut ein Haus.
wie/wat + baut + mein Bruder? => Ein Haus
Voorbeeld 2
Nederlands
Ich geef aan mijn moeder een cadeau.
Wie/wat + geef + ik? = Een cadeau
Duits
Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Wie/wat + gebe(geeft)? = Ein Geschenk
3.3 - Zelf zinnen ontleden
Nu je hebt gezien hoe je moet ontleden ga je nu zelf aan de slag.
Een oefenvraag ziet er als volgt uit: Hast du ... Mann(M) begegnet?
Je weet inmiddels dat "du" het lijdendvoorwerp is. Achter het woord Mann staat een "(M)". Dat is om jou te helpen waar je in de tabel moet kijken. Wanneer je in de tabel van de vierde naamval gekeken hebt weet je dat bij de M van mannelijk het lidwoord "den" hoort. Het antwoord is dus "Den".
Onthoud: Het is dus belangrijk dat je de tabellen kent, zodat je het kan gebruiken als hulpmiddel om het juiste woord in te vullen!
Extra oefeningen
Wil je extra oefenmateriaal? Klik op het woord Thinglink om op een leuke manier meer informatie en oefeningen over de 4de naamval te vinden. Daarnaast zijn er nog leuke weetjes over Duitsland te vinden.