pH-meter

De bekendste toepassing van concentratiemetingen is de pH-meter.
In theorie zou je daarvoor een cel moeten gebruiken met twee waterstofelektroden, één standaard en één met de onbekende oplossing (T = 298 K):

 
De vergelijking van Nernst voor de waterstofelektrode in de oplossing met onbekende [H+] is:

 
De gemeten bronspanning van bovenstaande cel is dus recht evenredig met de pH in de onbekende oplossing. Waterstofelektroden zijn echter omslachtig in het gebruik. Voor routinemetingen gebruiken we als referentie-elektrode een Ag/AgCl-elektrode (zie 'Bepaling oplosbaarheidsproduct') en als 'meetelektrode' de zogenaamde glaselektrode. Het geheel heet dan een pH-meter.
 
Het bijzondere van de glaselektrode is dat de elektrodepotentiaal op dezelfde wijze afhangt van de [H+(aq)] als voor de elektrodepotentiaal van een waterstofelektrode het geval is. Voor de glaselektrode kunnen we daarom gewoon bovenstaande formule toepassen. De pH-meter is dus een elektrochemische cel waarvoor geldt: Vbron =0,059 pH (p = po, T = 298 K).
 

 

Glaselektrode

Een glaselektrode bestaat uit een Ag/AgCl-elektrode die staat in een oplossing van verdund HCl. Het HCl is gescheiden van de oplossing met onbekende pH door een dun glasmembraan. Dit membraan is van speciaal proton-doorlatend glas. We spreken van een pH-elektrode. Aan elke zijde absorbeert het glasmembraan water, zodat er een gellaagje ontstaat. Afhankelijk van de [H+] in de te meten vloeistof, zullen H+-ionen naar binnen of naar buiten door het glasmembraan diffunderen. Hierdoor ontstaat een potentiaalverschil over het glasmembraan en heeft het glasmembraan een elektrodepotentiaal verkregen.