Antwoorden Verwerking

Stap 1
Opdracht 3
 Eetgedrag

  1. Brood, pasta, rijst, aardappelen, suiker.
    1. Eten zoeken kost tijd. Het voedsel moet nog worden verteerd en dat kost ook tijd.
    2. Brandstoffen en bouwstoffen zijn mogelijk op verschillende momenten nodig.
      Ook nu kost vertering nog tijd.
    3. Osmotische waarde vertoont grote schommelingen, waardoor bloedcellenkrimpen of zwellen.
    4. Dat gaat alleen tot dat de concentraties binnen en buiten de cel gelijk zijn, de opname stopt als er geen concentratieverschil meer is.
      Bovendien kunnen de voedingsstoffen weer uit de cel diffunderen als de concentratie in het bloed laag is.
      Als de celmembraan doorlaatbaar is, kunnen allerlei stoffen dan in en uit, wat misschien niet de bedoeling is.
    5. Opslag en afgifte moet worden goed worden geregeld zodat de cellen steeds voldoende hebben en de osmotische waarde van het bloed niet te hoog wordt.

Opdracht 5 Hoog of laag?

    1. Lever zet glucose om in glycogeen
    2. Spiercellen zetten glucose om in glycogeen
    1. Aanmaak van insuline
    2. Vetcellen zetten glucose om in vetzuren

 

Opdracht 6 Opname van glucose in de cel




  1. Let op: rode bloedcellen, zenuwcellen, dekweefselcellen van de nierbuisjes en het spijsverteringskanaal, hebben geen insuline nodig om glucose uit het bloed op te nemen. Hun celmembranen zijn doorlaatbaar voor glucose.
    Bij hoge bloedsuikerwaarden raken deze cellen snel verzadigd met glucose.
    Als de glucose niet verbruikt word, hopen allerlei schadelijke producten zich op in de cel.

Stap 2
Wat kan er mis gaan?

Opdracht 1 Diabetes type I en II

  1. Deze cellen hebben geen insuline nodig om glucose op te nemen. 
    Als het glucosegehalte van het bloed te hoog is, nemen deze cellen dus teveel glucose op.

Opdracht 2 Tekort aan glucose?

  1. Eiwitten, vetten.
  2. Hij valt af.
  1. De patiƫnt gaat veel drinken.

Opdracht 3 Hypo of hyper?

    1. Meer insuline spuiten.
    1. Gaan bewegen.
    1. Een boterham extra eten.

Opdracht 4 Regeling
Bij de regeling van de hoeveelheid insuline speelt de hypofyse geen rol, bij de regeling van de hoeveelheid schildklierhormoon wel.

Opdracht 6 Glucose en stress

    1. Sympatisch zenuwstelsel en bijnieren.
    1. Het verhoogt het bloedsuikergehalte door het omzetten van glycogeen en het verhoogt de hartslag.

Stap 3
Opdracht 2
 Molecuulstructuur

  1. Secundaire structuur.

Opdracht 4 Insuline

  1. Insuline wordt in de darm afgebroken.
  2. Er is voortdurend een beetje insuline in het bloed in plaats van in kortdurend keer heel veel.
    1. Tussen de maaltijden in.