Wat, wie, waar

Je kunt ook andere verwijswoorden gebruiken.
wat: alles, niets, iets, het enige en bij overtreffende trap
Weet jij wat hij gegeten heeft?
Jouw cijfer is beter dan wat hij heeft gehaald.

wie: voorzetsels voor personen
Je slb'er, met wie jij gesprekken voert, is erg tevreden.

waar: dieren of dingen
Het huis staat in het dorp, waar jij gisteren langs reed.

Maak opdracht 4 van Nu Nederlands, Boek B, p. 254.